vervoeging van de bedrijvende vorm van bijlopen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijlopen | bij te lopen | ||||||
toekomend | zullen bijlopen bij zullen lopen |
te zullen bijlopen bij te zullen lopen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn bijgelopen | te zijn bijgelopen | ||||||
toekomend | bijgelopen zullen zijn | bijgelopen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijlopend | bijgelopen | ev. loop bij |
mv. verouderd loopt bij |
lope bij (bijzin) bijlope | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | loop bij | loopt bij | loopt bij | loopt bij | loopt bij | lopen bij | lopen bij | lopen bij | |
verleden (o.v.t.) | liep bij | liep bij | liep bij | liep bij | liep bij | liepen bij | liepen bij | liepen bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijlopen | zult/zal bijlopen | zult/zal bijlopen | zult bijlopen | zal bijlopen | zullen bijlopen | zullen bijlopen | zullen bijlopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijlopen | zou bijlopen | zou(dt) bijlopen | zoudt bijlopen | zou bijlopen | zouden bijlopen | zouden bijlopen | zouden bijlopen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijloop | bijloopt | bijloopt | bijloopt | bijloopt | bijlopen | bijlopen | bijlopen | |
verleden (o.v.t.) | bijliep | bijliep | bijliep | bijliep | bijliep | bijliepen | bijliepen | bijliepen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijlopen bij zal lopen |
zult/zal bijlopen bij zult/zal lopen |
zult/zal bijlopen bij zult/zal lopen |
zult bijlopen bij zult lopen |
zal bijlopen bij zal lopen |
zullen bijlopen bij zullen lopen |
zullen bijlopen bij zullen lopen |
zullen bijlopen bij zullen lopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijlopen bij zou lopen |
zou bijlopen bij zou lopen |
zou(dt) bijlopen bij zou(dt) lopen |
zoudt bijlopen bij zoudt lopen |
zou bijlopen bij zou lopen |
zouden bijlopen bij zouden lopen |
zouden bijlopen bij zouden lopen |
zouden bijlopen bij zouden lopen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bijgelopen | bent bijgelopen | bent/is bijgelopen | zijt bijgelopen | is bijgelopen | zijn bijgelopen | zijn bijgelopen | zijn bijgelopen | |
verleden (v.v.t.) | was bijgelopen | was bijgelopen | was bijgelopen | waart bijgelopen | was bijgelopen | waren bijgelopen | waren bijgelopen | waren bijgelopen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgelopen zijn | zal/zult bijgelopen zijn | zult/zal bijgelopen zijn | zult bijgelopen zijn | zal bijgelopen zijn | zullen bijgelopen zijn | zullen bijgelopen zijn | zullen bijgelopen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgelopen zijn | zou bijgelopen zijn | zou/zoudt bijgelopen zijn | zoudt bijgelopen zijn | zou bijgelopen zijn | zouden bijgelopen zijn | zouden bijgelopen zijn | zouden bijgelopen zijn |