vervoeging van de bedrijvende vorm van blindvaren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | blindvaren | blind te varen | ||||||
toekomend | zullen blindvaren blind zullen varen |
te zullen blindvaren blind te zullen varen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben blindgevaren | te hebben blindgevaren | ||||||
toekomend | blindgevaren zullen hebben | blindgevaren te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
blindvarend | blindgevaren | ev. vaar blind |
mv. verouderd vaart blind |
vare blind (bijzin) blindvare | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vaar blind | vaart blind | vaart blind | vaart blind | vaart blind | varen blind | varen blind | varen blind | |
verleden (o.v.t.) | voer blind | voer blind | voer blind | voer blind | voer blind | voeren blind | voeren blind | voeren blind | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal blindvaren | zult/zal blindvaren | zult/zal blindvaren | zult blindvaren | zal blindvaren | zullen blindvaren | zullen blindvaren | zullen blindvaren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou blindvaren | zou blindvaren | zou(dt) blindvaren | zoudt blindvaren | zou blindvaren | zouden blindvaren | zouden blindvaren | zouden blindvaren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | blindvaar | blindvaart | blindvaart | blindvaart | blindvaart | blindvaren | blindvaren | blindvaren | |
verleden (o.v.t.) | blindvoer | blindvoer | blindvoer | blindvoer | blindvoer | blindvoeren | blindvoeren | blindvoeren | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal blindvaren blind zal varen |
zult/zal blindvaren blind zult/zal varen |
zult/zal blindvaren blind zult/zal varen |
zult blindvaren blind zult varen |
zal blindvaren blind zal varen |
zullen blindvaren blind zullen varen |
zullen blindvaren blind zullen varen |
zullen blindvaren blind zullen varen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou blindvaren blind zou varen |
zou blindvaren blind zou varen |
zou(dt) blindvaren blind zou(dt) varen |
zoudt blindvaren blind zoudt varen |
zou blindvaren blind zou varen |
zouden blindvaren blind zouden varen |
zouden blindvaren blind zouden varen |
zouden blindvaren blind zouden varen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb blindgevaren | hebt blindgevaren | hebt/heeft blindgevaren | hebt blindgevaren | heeft blindgevaren | hebben blindgevaren | hebben blindgevaren | hebben blindgevaren | |
verleden (v.v.t.) | had blindgevaren | had blindgevaren | had blindgevaren | hadt blindgevaren | had blindgevaren | hadden blindgevaren | hadden blindgevaren | hadden blindgevaren | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal blindgevaren hebben | zal/zult blindgevaren hebben | zult/zal blindgevaren hebben | zult blindgevaren hebben | zal blindgevaren hebben | zullen blindgevaren hebben | zullen blindgevaren hebben | zullen blindgevaren hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou blindgevaren hebben | zou blindgevaren hebben | zou/zoudt blindgevaren hebben | zoudt blindgevaren hebben | zou blindgevaren hebben | zouden blindgevaren hebben | zouden blindgevaren hebben | zouden blindgevaren hebben |