vervoeging van de bedrijvende vorm van bovenkomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bovenkomen | boven te komen | ||||||
toekomend | zullen bovenkomen boven zullen komen |
te zullen bovenkomen boven te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn bovengekomen | te zijn bovengekomen | ||||||
toekomend | bovengekomen zullen zijn | bovengekomen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bovenkomend | bovengekomen | ev. kom boven |
mv. verouderd komt boven |
kome boven (bijzin) bovenkome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom boven | komt boven | komt boven | komt boven | komt boven | komen boven | komen boven | komen boven | |
verleden (o.v.t.) | kwam boven | kwam boven | kwam boven | kwaamt boven | kwam boven | kwamen boven | kwamen boven | kwamen boven | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bovenkomen | zult/zal bovenkomen | zult/zal bovenkomen | zult bovenkomen | zal bovenkomen | zullen bovenkomen | zullen bovenkomen | zullen bovenkomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bovenkomen | zou bovenkomen | zou(dt) bovenkomen | zoudt bovenkomen | zou bovenkomen | zouden bovenkomen | zouden bovenkomen | zouden bovenkomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bovenkom | bovenkomt | bovenkomt | bovenkomt | bovenkomt | bovenkomen | bovenkomen | bovenkomen | |
verleden (o.v.t.) | bovenkwam | bovenkwam | bovenkwam | bovenkwaamt | bovenkwam | bovenkwamen | bovenkwamen | bovenkwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bovenkomen boven zal komen |
zult/zal bovenkomen boven zult/zal komen |
zult/zal bovenkomen boven zult/zal komen |
zult bovenkomen boven zult komen |
zal bovenkomen boven zal komen |
zullen bovenkomen boven zullen komen |
zullen bovenkomen boven zullen komen |
zullen bovenkomen boven zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bovenkomen boven zou komen |
zou bovenkomen boven zou komen |
zou(dt) bovenkomen boven zou(dt) komen |
zoudt bovenkomen boven zoudt komen |
zou bovenkomen boven zou komen |
zouden bovenkomen boven zouden komen |
zouden bovenkomen boven zouden komen |
zouden bovenkomen boven zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bovengekomen | bent bovengekomen | bent/is bovengekomen | zijt bovengekomen | is bovengekomen | zijn bovengekomen | zijn bovengekomen | zijn bovengekomen | |
verleden (v.v.t.) | was bovengekomen | was bovengekomen | was bovengekomen | waart bovengekomen | was bovengekomen | waren bovengekomen | waren bovengekomen | waren bovengekomen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bovengekomen zijn | zal/zult bovengekomen zijn | zult/zal bovengekomen zijn | zult bovengekomen zijn | zal bovengekomen zijn | zullen bovengekomen zijn | zullen bovengekomen zijn | zullen bovengekomen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bovengekomen zijn | zou bovengekomen zijn | zou/zoudt bovengekomen zijn | zoudt bovengekomen zijn | zou bovengekomen zijn | zouden bovengekomen zijn | zouden bovengekomen zijn | zouden bovengekomen zijn |