vervoeging van de bedrijvende vorm van budgetteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | budgetteren | te budgetteren | ||||||
toekomend | zullen budgetteren | te zullen budgetteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebudgetteerd | te hebben gebudgetteerd | ||||||
toekomend | gebudgetteerd zullen hebben | gebudgetteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
budgetterend | gebudgetteerd | ev. budgetteer |
mv. verouderd budgetteert |
budgettere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | budgetteer | budgetteert | budgetteert | budgetteert | budgetteert | budgetteren | budgetteren | budgetteren | |
verleden (o.v.t.) | budgetteerde | budgetteerde | budgetteerde | budgetteerde | budgetteerde | budgetteerden | budgetteerden | budgetteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal budgetteren | zult/zal budgetteren | zult/zal budgetteren | zult budgetteren | zal budgetteren | zullen budgetteren | zullen budgetteren | zullen budgetteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou budgetteren | zou budgetteren | zou(dt) budgetteren | zoudt budgetteren | zou budgetteren | zouden budgetteren | zouden budgetteren | zouden budgetteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebudgetteerd | hebt gebudgetteerd | hebt/heeft gebudgetteerd | hebt gebudgetteerd | heeft gebudgetteerd | hebben gebudgetteerd | hebben gebudgetteerd | hebben gebudgetteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gebudgetteerd | had gebudgetteerd | had gebudgetteerd | hadt gebudgetteerd | had gebudgetteerd | hadden gebudgetteerd | hadden gebudgetteerd | hadden gebudgetteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebudgetteerd hebben | zal/zult gebudgetteerd hebben | zult/zal gebudgetteerd hebben | zult gebudgetteerd hebben | zal gebudgetteerd hebben | zullen gebudgetteerd hebben | zullen gebudgetteerd hebben | zullen gebudgetteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebudgetteerd hebben | zou gebudgetteerd hebben | zou/zoudt gebudgetteerd hebben | zoudt gebudgetteerd hebben | zou gebudgetteerd hebben | zouden gebudgetteerd hebben | zouden gebudgetteerd hebben | zouden gebudgetteerd hebben |