canneleren/vervoeging

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord canneleren/vervoeging. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord canneleren/vervoeging, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je canneleren/vervoeging in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord canneleren/vervoeging is hier. De definitie van het woord canneleren/vervoeging zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vancanneleren/vervoeging, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
vervoeging van de bedrijvende vorm van canneleren
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig canneleren te canneleren
toekomend zullen canneleren te zullen canneleren
voltooid tegenwoordig hebben gecanneleerd te hebben gecanneleerd
toekomend gecanneleerd zullen hebben gecanneleerd te zullen hebben
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs
cannelerend gecanneleerd ev.
canneleer		 mv. verouderd
canneleert		 cannelere
aantonende wijs enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.) canneleer canneleert canneleert canneleert canneleert canneleren canneleren canneleren
verleden (o.v.t.) canneleerde canneleerde canneleerde canneleerde canneleerde canneleerden canneleerden canneleerden
toekomend (o.t.t.t.) zal canneleren zult/zal canneleren zult/zal canneleren zult canneleren zal canneleren zullen canneleren zullen canneleren zullen canneleren
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou canneleren zou canneleren zou(dt) canneleren zoudt canneleren zou canneleren zouden canneleren zouden canneleren zouden canneleren
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) heb gecanneleerd hebt gecanneleerd hebt/heeft gecanneleerd hebt gecanneleerd heeft gecanneleerd hebben gecanneleerd hebben gecanneleerd hebben gecanneleerd
verleden (v.v.t.) had gecanneleerd had gecanneleerd had gecanneleerd hadt gecanneleerd had gecanneleerd hadden gecanneleerd hadden gecanneleerd hadden gecanneleerd
toekomend (v.t.t.t.) zal gecanneleerd hebben zal/zult gecanneleerd hebben zult/zal gecanneleerd hebben zult gecanneleerd hebben zal gecanneleerd hebben zullen gecanneleerd hebben zullen gecanneleerd hebben zullen gecanneleerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou gecanneleerd hebben zou gecanneleerd hebben zou/zoudt gecanneleerd hebben zoudt gecanneleerd hebben zou gecanneleerd hebben zouden gecanneleerd hebben zouden gecanneleerd hebben zouden gecanneleerd hebben


Enciclo
Wikious
Sapientia
Scientia
Boobota
Anandapedia
Sagapedia
Wikithot