clashen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van clashen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		clashen			te clashen
onvoltooid	toekomend		zullen clashen			te zullen clashen
voltooid	tegenwoordig		geclasht			te geclasht
voltooid	toekomend		geclasht zullen			geclasht te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	clashend		geclasht			ev. clash	mv. verouderd clasht	clashe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	clash	clasht	clasht	clasht	clasht	clashen	clashen	clashen
verleden (o.v.t.)	clashte	clashte	clashte	clashte	clashte	clashten	clashten	clashten
toekomend (o.t.t.t.)	zal clashen	zult/zal clashen	zult/zal clashen	zult clashen	zal clashen	zullen clashen	zullen clashen	zullen clashen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou clashen	zou clashen	zou(dt) clashen	zoudt clashen	zou clashen	zouden clashen	zouden clashen	zouden clashen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij