vervoeging van de bedrijvende vorm van dichtmetselen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dichtmetselen | dicht te metselen | ||||||
toekomend | zullen dichtmetselen dicht zullen metselen |
te zullen dichtmetselen dicht te zullen metselen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben dichtgemetseld | te hebben dichtgemetseld | ||||||
toekomend | dichtgemetseld zullen hebben | dichtgemetseld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
dichtmetselend | dichtgemetseld | ev. metsel dicht |
mv. verouderd metselt dicht |
metsele dicht (bijzin) dichtmetsele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | metsel dicht | metselt dicht | metselt dicht | metselt dicht | metselt dicht | metselen dicht | metselen dicht | metselen dicht | |
verleden (o.v.t.) | metselde dicht | metselde dicht | metselde dicht | metselde dicht | metselde dicht | metselden dicht | metselden dicht | metselden dicht | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtmetselen | zult/zal dichtmetselen | zult/zal dichtmetselen | zult dichtmetselen | zal dichtmetselen | zullen dichtmetselen | zullen dichtmetselen | zullen dichtmetselen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtmetselen | zou dichtmetselen | zou(dt) dichtmetselen | zoudt dichtmetselen | zou dichtmetselen | zouden dichtmetselen | zouden dichtmetselen | zouden dichtmetselen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dichtmetsel | dichtmetselt | dichtmetselt | dichtmetselt | dichtmetselt | dichtmetselen | dichtmetselen | dichtmetselen | |
verleden (o.v.t.) | dichtmetselde | dichtmetselde | dichtmetselde | dichtmetselde | dichtmetselde | dichtmetselden | dichtmetselden | dichtmetselden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtmetselen dicht zal metselen |
zult/zal dichtmetselen dicht zult/zal metselen |
zult/zal dichtmetselen dicht zult/zal metselen |
zult dichtmetselen dicht zult metselen |
zal dichtmetselen dicht zal metselen |
zullen dichtmetselen dicht zullen metselen |
zullen dichtmetselen dicht zullen metselen |
zullen dichtmetselen dicht zullen metselen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtmetselen dicht zou metselen |
zou dichtmetselen dicht zou metselen |
zou(dt) dichtmetselen dicht zou(dt) metselen |
zoudt dichtmetselen dicht zoudt metselen |
zou dichtmetselen dicht zou metselen |
zouden dichtmetselen dicht zouden metselen |
zouden dichtmetselen dicht zouden metselen |
zouden dichtmetselen dicht zouden metselen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb dichtgemetseld | hebt dichtgemetseld | hebt/heeft dichtgemetseld | hebt dichtgemetseld | heeft dichtgemetseld | hebben dichtgemetseld | hebben dichtgemetseld | hebben dichtgemetseld | |
verleden (v.v.t.) | had dichtgemetseld | had dichtgemetseld | had dichtgemetseld | hadt dichtgemetseld | had dichtgemetseld | hadden dichtgemetseld | hadden dichtgemetseld | hadden dichtgemetseld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal dichtgemetseld hebben | zal/zult dichtgemetseld hebben | zult/zal dichtgemetseld hebben | zult dichtgemetseld hebben | zal dichtgemetseld hebben | zullen dichtgemetseld hebben | zullen dichtgemetseld hebben | zullen dichtgemetseld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou dichtgemetseld hebben | zou dichtgemetseld hebben | zou/zoudt dichtgemetseld hebben | zoudt dichtgemetseld hebben | zou dichtgemetseld hebben | zouden dichtgemetseld hebben | zouden dichtgemetseld hebben | zouden dichtgemetseld hebben |