vervoeging van de bedrijvende vorm van doorpakken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorpakken | door te pakken | ||||||
toekomend | zullen doorpakken door zullen pakken |
te zullen doorpakken door te zullen pakken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgepakt | te hebben doorgepakt | ||||||
toekomend | doorgepakt zullen hebben | doorgepakt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorpakkend | doorgepakt | ev. pak door |
mv. verouderd pakt door |
pakke door (bijzin) doorpakke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | pak door | pakt door | pakt door | pakt door | pakt door | pakken door | pakken door | pakken door | |
verleden (o.v.t.) | pakte door | pakte door | pakte door | pakte door | pakte door | pakten door | pakten door | pakten door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorpakken | zult/zal doorpakken | zult/zal doorpakken | zult doorpakken | zal doorpakken | zullen doorpakken | zullen doorpakken | zullen doorpakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorpakken | zou doorpakken | zou(dt) doorpakken | zoudt doorpakken | zou doorpakken | zouden doorpakken | zouden doorpakken | zouden doorpakken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorpak | doorpakt | doorpakt | doorpakt | doorpakt | doorpakken | doorpakken | doorpakken | |
verleden (o.v.t.) | doorpakte | doorpakte | doorpakte | doorpakte | doorpakte | doorpakten | doorpakten | doorpakten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorpakken door zal pakken |
zult/zal doorpakken door zult/zal pakken |
zult/zal doorpakken door zult/zal pakken |
zult doorpakken door zult pakken |
zal doorpakken door zal pakken |
zullen doorpakken door zullen pakken |
zullen doorpakken door zullen pakken |
zullen doorpakken door zullen pakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorpakken door zou pakken |
zou doorpakken door zou pakken |
zou(dt) doorpakken door zou(dt) pakken |
zoudt doorpakken door zoudt pakken |
zou doorpakken door zou pakken |
zouden doorpakken door zouden pakken |
zouden doorpakken door zouden pakken |
zouden doorpakken door zouden pakken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgepakt | hebt doorgepakt | hebt/heeft doorgepakt | hebt doorgepakt | heeft doorgepakt | hebben doorgepakt | hebben doorgepakt | hebben doorgepakt | |
verleden (v.v.t.) | had doorgepakt | had doorgepakt | had doorgepakt | hadt doorgepakt | had doorgepakt | hadden doorgepakt | hadden doorgepakt | hadden doorgepakt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgepakt hebben | zal/zult doorgepakt hebben | zult/zal doorgepakt hebben | zult doorgepakt hebben | zal doorgepakt hebben | zullen doorgepakt hebben | zullen doorgepakt hebben | zullen doorgepakt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgepakt hebben | zou doorgepakt hebben | zou/zoudt doorgepakt hebben | zoudt doorgepakt hebben | zou doorgepakt hebben | zouden doorgepakt hebben | zouden doorgepakt hebben | zouden doorgepakt hebben |