vervoeging van de bedrijvende vorm van doorschijnen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorschijnen | door te schijnen | ||||||
toekomend | zullen doorschijnen door zullen schijnen |
te zullen doorschijnen door te zullen schijnen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgeschenen | te hebben doorgeschenen | ||||||
toekomend | doorgeschenen zullen hebben | doorgeschenen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorschijnend | doorgeschenen | ev. schijn door |
mv. verouderd schijnt door |
schijne door (bijzin) doorschijne | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schijn door | schijnt door | schijnt door | schijnt door | schijnt door | schijnen door | schijnen door | schijnen door | |
verleden (o.v.t.) | scheen door | scheen door | scheen door | scheen door | scheen door | schenen door | schenen door | schenen door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschijnen | zult/zal doorschijnen | zult/zal doorschijnen | zult doorschijnen | zal doorschijnen | zullen doorschijnen | zullen doorschijnen | zullen doorschijnen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschijnen | zou doorschijnen | zou(dt) doorschijnen | zoudt doorschijnen | zou doorschijnen | zouden doorschijnen | zouden doorschijnen | zouden doorschijnen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorschijn | doorschijnt | doorschijnt | doorschijnt | doorschijnt | doorschijnen | doorschijnen | doorschijnen | |
verleden (o.v.t.) | doorscheen | doorscheen | doorscheen | doorscheen | doorscheen | doorschenen | doorschenen | doorschenen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschijnen door zal schijnen |
zult/zal doorschijnen door zult/zal schijnen |
zult/zal doorschijnen door zult/zal schijnen |
zult doorschijnen door zult schijnen |
zal doorschijnen door zal schijnen |
zullen doorschijnen door zullen schijnen |
zullen doorschijnen door zullen schijnen |
zullen doorschijnen door zullen schijnen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschijnen door zou schijnen |
zou doorschijnen door zou schijnen |
zou(dt) doorschijnen door zou(dt) schijnen |
zoudt doorschijnen door zoudt schijnen |
zou doorschijnen door zou schijnen |
zouden doorschijnen door zouden schijnen |
zouden doorschijnen door zouden schijnen |
zouden doorschijnen door zouden schijnen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgeschenen | hebt doorgeschenen | hebt/heeft doorgeschenen | hebt doorgeschenen | heeft doorgeschenen | hebben doorgeschenen | hebben doorgeschenen | hebben doorgeschenen | |
verleden (v.v.t.) | had doorgeschenen | had doorgeschenen | had doorgeschenen | hadt doorgeschenen | had doorgeschenen | hadden doorgeschenen | hadden doorgeschenen | hadden doorgeschenen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeschenen hebben | zal/zult doorgeschenen hebben | zult/zal doorgeschenen hebben | zult doorgeschenen hebben | zal doorgeschenen hebben | zullen doorgeschenen hebben | zullen doorgeschenen hebben | zullen doorgeschenen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeschenen hebben | zou doorgeschenen hebben | zou/zoudt doorgeschenen hebben | zoudt doorgeschenen hebben | zou doorgeschenen hebben | zouden doorgeschenen hebben | zouden doorgeschenen hebben | zouden doorgeschenen hebben |
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorschijnen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorschijnen | te doorschijnen | ||||||
toekomend | zullen doorschijnen | te zullen doorschijnen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | doorschenen | te doorschenen | ||||||
toekomend | doorschenen zullen | doorschenen te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorschijnend | doorschenen | ev. doorschijn |
mv. verouderd doorschijnt |
doorschijne | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorschijn | doorschijnt | doorschijnt | doorschijnt | doorschijnt | doorschijnen | doorschijnen | doorschijnen | |
verleden (o.v.t.) | doorscheen | doorscheen | doorscheen | doorscheen | doorscheen | doorschenen | doorschenen | doorschenen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschijnen | zult/zal doorschijnen | zult/zal doorschijnen | zult doorschijnen | zal doorschijnen | zullen doorschijnen | zullen doorschijnen | zullen doorschijnen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschijnen | zou doorschijnen | zou(dt) doorschijnen | zoudt doorschijnen | zou doorschijnen | zouden doorschijnen | zouden doorschijnen | zouden doorschijnen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |