vervoeging van de bedrijvende vorm van droogzwemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | droogzwemmen | droog te zwemmen | ||||||
toekomend | zullen droogzwemmen droog zullen zwemmen |
te zullen droogzwemmen droog te zullen zwemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben drooggezwommen | te hebben drooggezwommen | ||||||
toekomend | drooggezwommen zullen hebben | drooggezwommen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
droogzwemmend | drooggezwommen | ev. zwem droog |
mv. verouderd zwemt droog |
zwemme droog (bijzin) droogzwemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwem droog | zwemt droog | zwemt droog | zwemt droog | zwemt droog | zwemmen droog | zwemmen droog | zwemmen droog | |
verleden (o.v.t.) | zwom droog | zwom droog | zwom droog | zwom droog | zwom droog | zwommen droog | zwommen droog | zwommen droog | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal droogzwemmen | zult/zal droogzwemmen | zult/zal droogzwemmen | zult droogzwemmen | zal droogzwemmen | zullen droogzwemmen | zullen droogzwemmen | zullen droogzwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou droogzwemmen | zou droogzwemmen | zou(dt) droogzwemmen | zoudt droogzwemmen | zou droogzwemmen | zouden droogzwemmen | zouden droogzwemmen | zouden droogzwemmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | droogzwem | droogzwemt | droogzwemt | droogzwemt | droogzwemt | droogzwemmen | droogzwemmen | droogzwemmen | |
verleden (o.v.t.) | droogzwom | droogzwom | droogzwom | droogzwom | droogzwom | droogzwommen | droogzwommen | droogzwommen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal droogzwemmen droog zal zwemmen |
zult/zal droogzwemmen droog zult/zal zwemmen |
zult/zal droogzwemmen droog zult/zal zwemmen |
zult droogzwemmen droog zult zwemmen |
zal droogzwemmen droog zal zwemmen |
zullen droogzwemmen droog zullen zwemmen |
zullen droogzwemmen droog zullen zwemmen |
zullen droogzwemmen droog zullen zwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou droogzwemmen droog zou zwemmen |
zou droogzwemmen droog zou zwemmen |
zou(dt) droogzwemmen droog zou(dt) zwemmen |
zoudt droogzwemmen droog zoudt zwemmen |
zou droogzwemmen droog zou zwemmen |
zouden droogzwemmen droog zouden zwemmen |
zouden droogzwemmen droog zouden zwemmen |
zouden droogzwemmen droog zouden zwemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb drooggezwommen | hebt drooggezwommen | hebt/heeft drooggezwommen | hebt drooggezwommen | heeft drooggezwommen | hebben drooggezwommen | hebben drooggezwommen | hebben drooggezwommen | |
verleden (v.v.t.) | had drooggezwommen | had drooggezwommen | had drooggezwommen | hadt drooggezwommen | had drooggezwommen | hadden drooggezwommen | hadden drooggezwommen | hadden drooggezwommen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal drooggezwommen hebben | zal/zult drooggezwommen hebben | zult/zal drooggezwommen hebben | zult drooggezwommen hebben | zal drooggezwommen hebben | zullen drooggezwommen hebben | zullen drooggezwommen hebben | zullen drooggezwommen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou drooggezwommen hebben | zou drooggezwommen hebben | zou/zoudt drooggezwommen hebben | zoudt drooggezwommen hebben | zou drooggezwommen hebben | zouden drooggezwommen hebben | zouden drooggezwommen hebben | zouden drooggezwommen hebben |