vervoeging van de bedrijvende vorm van dwarsliggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dwarsliggen | dwars te liggen | ||||||
toekomend | zullen dwarsliggen dwars zullen liggen |
te zullen dwarsliggen dwars te zullen liggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben dwarsgelegen | te hebben dwarsgelegen | ||||||
toekomend | dwarsgelegen zullen hebben | dwarsgelegen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
dwarsliggend | dwarsgelegen | ev. lig dwars |
mv. verouderd ligt dwars |
ligge dwars (bijzin) dwarsligge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lig dwars | ligt dwars | ligt dwars | ligt dwars | ligt dwars | liggen dwars | liggen dwars | liggen dwars | |
verleden (o.v.t.) | lag dwars | lag dwars | lag dwars | laagt dwars | lag dwars | lagen dwars | lagen dwars | lagen dwars | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dwarsliggen | zult/zal dwarsliggen | zult/zal dwarsliggen | zult dwarsliggen | zal dwarsliggen | zullen dwarsliggen | zullen dwarsliggen | zullen dwarsliggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dwarsliggen | zou dwarsliggen | zou(dt) dwarsliggen | zoudt dwarsliggen | zou dwarsliggen | zouden dwarsliggen | zouden dwarsliggen | zouden dwarsliggen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dwarslig | dwarsligt | dwarsligt | dwarsligt | dwarsligt | dwarsliggen | dwarsliggen | dwarsliggen | |
verleden (o.v.t.) | dwarslag | dwarslag | dwarslag | dwarslaagt | dwarslag | dwarslagen | dwarslagen | dwarslagen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dwarsliggen dwars zal liggen |
zult/zal dwarsliggen dwars zult/zal liggen |
zult/zal dwarsliggen dwars zult/zal liggen |
zult dwarsliggen dwars zult liggen |
zal dwarsliggen dwars zal liggen |
zullen dwarsliggen dwars zullen liggen |
zullen dwarsliggen dwars zullen liggen |
zullen dwarsliggen dwars zullen liggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dwarsliggen dwars zou liggen |
zou dwarsliggen dwars zou liggen |
zou(dt) dwarsliggen dwars zou(dt) liggen |
zoudt dwarsliggen dwars zoudt liggen |
zou dwarsliggen dwars zou liggen |
zouden dwarsliggen dwars zouden liggen |
zouden dwarsliggen dwars zouden liggen |
zouden dwarsliggen dwars zouden liggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb dwarsgelegen | hebt dwarsgelegen | hebt/heeft dwarsgelegen | hebt dwarsgelegen | heeft dwarsgelegen | hebben dwarsgelegen | hebben dwarsgelegen | hebben dwarsgelegen | |
verleden (v.v.t.) | had dwarsgelegen | had dwarsgelegen | had dwarsgelegen | hadt dwarsgelegen | had dwarsgelegen | hadden dwarsgelegen | hadden dwarsgelegen | hadden dwarsgelegen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal dwarsgelegen hebben | zal/zult dwarsgelegen hebben | zult/zal dwarsgelegen hebben | zult dwarsgelegen hebben | zal dwarsgelegen hebben | zullen dwarsgelegen hebben | zullen dwarsgelegen hebben | zullen dwarsgelegen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou dwarsgelegen hebben | zou dwarsgelegen hebben | zou/zoudt dwarsgelegen hebben | zoudt dwarsgelegen hebben | zou dwarsgelegen hebben | zouden dwarsgelegen hebben | zouden dwarsgelegen hebben | zouden dwarsgelegen hebben |