facetimen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van facetimen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		facetimen			te facetimen
onvoltooid	toekomend		zullen facetimen			te zullen facetimen
voltooid	tegenwoordig		gefacetimed			te gefacetimed
voltooid	toekomend		gefacetimed zullen			gefacetimed te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	facetimend		gefacetimed			ev. facetime	mv. verouderd facetimet	facetime
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	facetime	facetimet	facetimet	facetimet	facetimet	facetimen	facetimen	facetimen
verleden (o.v.t.)	facetimede	facetimede	facetimede	facetimede	facetimede	facetimeden	facetimeden	facetimeden
toekomend (o.t.t.t.)	zal facetimen	zult/zal facetimen	zult/zal facetimen	zult facetimen	zal facetimen	zullen facetimen	zullen facetimen	zullen facetimen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou facetimen	zou facetimen	zou(dt) facetimen	zoudt facetimen	zou facetimen	zouden facetimen	zouden facetimen	zouden facetimen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij