vervoeging van de bedrijvende vorm van foutparkeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | foutparkeren | fout te parkeren | ||||||
toekomend | zullen foutparkeren fout zullen parkeren |
te zullen foutparkeren fout te zullen parkeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben foutgeparkeerd | te hebben foutgeparkeerd | ||||||
toekomend | foutgeparkeerd zullen hebben | foutgeparkeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
foutparkerend | foutgeparkeerd | ev. parkeer fout |
mv. verouderd parkeert fout |
parkere fout (bijzin) foutparkere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | parkeer fout | parkeert fout | parkeert fout | parkeert fout | parkeert fout | parkeren fout | parkeren fout | parkeren fout | |
verleden (o.v.t.) | parkeerde fout | parkeerde fout | parkeerde fout | parkeerde fout | parkeerde fout | parkeerden fout | parkeerden fout | parkeerden fout | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal foutparkeren | zult/zal foutparkeren | zult/zal foutparkeren | zult foutparkeren | zal foutparkeren | zullen foutparkeren | zullen foutparkeren | zullen foutparkeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou foutparkeren | zou foutparkeren | zou(dt) foutparkeren | zoudt foutparkeren | zou foutparkeren | zouden foutparkeren | zouden foutparkeren | zouden foutparkeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | foutparkeer | foutparkeert | foutparkeert | foutparkeert | foutparkeert | foutparkeren | foutparkeren | foutparkeren | |
verleden (o.v.t.) | foutparkeerde | foutparkeerde | foutparkeerde | foutparkeerde | foutparkeerde | foutparkeerden | foutparkeerden | foutparkeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal foutparkeren fout zal parkeren |
zult/zal foutparkeren fout zult/zal parkeren |
zult/zal foutparkeren fout zult/zal parkeren |
zult foutparkeren fout zult parkeren |
zal foutparkeren fout zal parkeren |
zullen foutparkeren fout zullen parkeren |
zullen foutparkeren fout zullen parkeren |
zullen foutparkeren fout zullen parkeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou foutparkeren fout zou parkeren |
zou foutparkeren fout zou parkeren |
zou(dt) foutparkeren fout zou(dt) parkeren |
zoudt foutparkeren fout zoudt parkeren |
zou foutparkeren fout zou parkeren |
zouden foutparkeren fout zouden parkeren |
zouden foutparkeren fout zouden parkeren |
zouden foutparkeren fout zouden parkeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb foutgeparkeerd | hebt foutgeparkeerd | hebt/heeft foutgeparkeerd | hebt foutgeparkeerd | heeft foutgeparkeerd | hebben foutgeparkeerd | hebben foutgeparkeerd | hebben foutgeparkeerd | |
verleden (v.v.t.) | had foutgeparkeerd | had foutgeparkeerd | had foutgeparkeerd | hadt foutgeparkeerd | had foutgeparkeerd | hadden foutgeparkeerd | hadden foutgeparkeerd | hadden foutgeparkeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal foutgeparkeerd hebben | zal/zult foutgeparkeerd hebben | zult/zal foutgeparkeerd hebben | zult foutgeparkeerd hebben | zal foutgeparkeerd hebben | zullen foutgeparkeerd hebben | zullen foutgeparkeerd hebben | zullen foutgeparkeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou foutgeparkeerd hebben | zou foutgeparkeerd hebben | zou/zoudt foutgeparkeerd hebben | zoudt foutgeparkeerd hebben | zou foutgeparkeerd hebben | zouden foutgeparkeerd hebben | zouden foutgeparkeerd hebben | zouden foutgeparkeerd hebben |