huur

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord huur. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord huur, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je huur in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord huur is hier. De definitie van het woord huur zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhuur, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • huur
  • In de betekenis van ‘het huren; geldsom waarvoor men huurt’ voor het eerst aangetroffen in 1324 [1]
  • erfwoord: Middelnederlands hūre, ontwikkeld uit Oergermaans *hūzjō-, deverbatief van het w.w. *hūzjan-; zie verder huren.[2] Evenals Nederduits Hüür, Fries hiere en Engels hire.
enkelvoud meervoud
naamwoord huur huren
verkleinwoord - -

de huurv / m

  1. (juridisch) het tijdelijk gebruik van goederen of diensten tegen betaling
  2. geldbedrag waarvoor men huurt
  • Te huur!
vervoeging van
huren

huur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huren
    • Ik huur. 
  2. gebiedende wijs van huren
    • Huur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huren
    • Huur je? 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]