inheien/vervoeging

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord inheien/vervoeging. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord inheien/vervoeging, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je inheien/vervoeging in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord inheien/vervoeging is hier. De definitie van het woord inheien/vervoeging zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vaninheien/vervoeging, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
vervoeging van de bedrijvende vorm van inheien
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig inheien in te heien
toekomend zullen inheien
in zullen heien 		te zullen inheien
in te zullen heien
voltooid tegenwoordig hebben ingeheid te hebben ingeheid
toekomend ingeheid zullen hebben ingeheid te zullen hebben
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs
inheiend ingeheid ev.
hei in		 mv. verouderd
heit in		 heie in
(bijzin) inheie
aantonende wijs enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
hoofdzin ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.) hei in heit in heit in heit in heit in heien in heien in heien in
verleden (o.v.t.) heide in heide in heide in heide in heide in heiden in heiden in heiden in
toekomend (o.t.t.t.) zal inheien zult/zal inheien zult/zal inheien zult inheien zal inheien zullen inheien zullen inheien zullen inheien
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou inheien zou inheien zou(dt) inheien zoudt inheien zou inheien zouden inheien zouden inheien zouden inheien
bijzin .. dat ik .. dat jij, je .. dat u .. dat gij .. dat hij, zij, het .. dat wij .. dat jullie .. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.) inhei inheit inheit inheit inheit inheien inheien inheien
verleden (o.v.t.) inheide inheide inheide inheide inheide inheiden inheiden inheiden
toekomend (o.t.t.t.) zal inheien
in zal heien 		zult/zal inheien
in zult/zal heien		 zult/zal inheien
in zult/zal heien		 zult inheien
in zult heien		 zal inheien
in zal heien		 zullen inheien
in zullen heien		 zullen inheien
in zullen heien		 zullen inheien
in zullen heien
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou inheien
in zou heien 		zou inheien
in zou heien		 zou(dt) inheien
in zou(dt) heien		 zoudt inheien
in zoudt heien		 zou inheien
in zou heien		 zouden inheien
in zouden heien		 zouden inheien
in zouden heien		 zouden inheien
in zouden heien
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) heb ingeheid hebt ingeheid hebt/heeft ingeheid hebt ingeheid heeft ingeheid hebben ingeheid hebben ingeheid hebben ingeheid
verleden (v.v.t.) had ingeheid had ingeheid had ingeheid hadt ingeheid had ingeheid hadden ingeheid hadden ingeheid hadden ingeheid
toekomend (v.t.t.t.) zal ingeheid hebben zal/zult ingeheid hebben zult/zal ingeheid hebben zult ingeheid hebben zal ingeheid hebben zullen ingeheid hebben zullen ingeheid hebben zullen ingeheid hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou ingeheid hebben zou ingeheid hebben zou/zoudt ingeheid hebben zoudt ingeheid hebben zou ingeheid hebben zouden ingeheid hebben zouden ingeheid hebben zouden ingeheid hebben


Enciclo
Wikious
Sapientia
Scientia
Boobota
Anandapedia
Sagapedia
Wikithot