vervoeging van de bedrijvende vorm van klaarzitten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | klaarzitten | klaar te zitten | ||||||
toekomend | zullen klaarzitten klaar zullen zitten |
te zullen klaarzitten klaar te zullen zitten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben klaargezeten | te hebben klaargezeten | ||||||
toekomend | klaargezeten zullen hebben | klaargezeten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
klaarzittend | klaargezeten | ev. zit klaar |
mv. verouderd zit klaar |
zitte klaar (bijzin) klaarzitte | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zit klaar | zit klaar | zit klaar | zit klaar | zit klaar | zitten klaar | zitten klaar | zitten klaar | |
verleden (o.v.t.) | zat klaar | zat klaar | zat klaar | zat klaar | zat klaar | zaten klaar | zaten klaar | zaten klaar | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal klaarzitten | zult/zal klaarzitten | zult/zal klaarzitten | zult klaarzitten | zal klaarzitten | zullen klaarzitten | zullen klaarzitten | zullen klaarzitten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou klaarzitten | zou klaarzitten | zou(dt) klaarzitten | zoudt klaarzitten | zou klaarzitten | zouden klaarzitten | zouden klaarzitten | zouden klaarzitten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | klaarzit | klaarzit | klaarzit | klaarzit | klaarzit | klaarzitten | klaarzitten | klaarzitten | |
verleden (o.v.t.) | klaarzat | klaarzat | klaarzat | klaarzat | klaarzat | klaarzaten | klaarzaten | klaarzaten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal klaarzitten klaar zal zitten |
zult/zal klaarzitten klaar zult/zal zitten |
zult/zal klaarzitten klaar zult/zal zitten |
zult klaarzitten klaar zult zitten |
zal klaarzitten klaar zal zitten |
zullen klaarzitten klaar zullen zitten |
zullen klaarzitten klaar zullen zitten |
zullen klaarzitten klaar zullen zitten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou klaarzitten klaar zou zitten |
zou klaarzitten klaar zou zitten |
zou(dt) klaarzitten klaar zou(dt) zitten |
zoudt klaarzitten klaar zoudt zitten |
zou klaarzitten klaar zou zitten |
zouden klaarzitten klaar zouden zitten |
zouden klaarzitten klaar zouden zitten |
zouden klaarzitten klaar zouden zitten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb klaargezeten | hebt klaargezeten | hebt/heeft klaargezeten | hebt klaargezeten | heeft klaargezeten | hebben klaargezeten | hebben klaargezeten | hebben klaargezeten | |
verleden (v.v.t.) | had klaargezeten | had klaargezeten | had klaargezeten | hadt klaargezeten | had klaargezeten | hadden klaargezeten | hadden klaargezeten | hadden klaargezeten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal klaargezeten hebben | zal/zult klaargezeten hebben | zult/zal klaargezeten hebben | zult klaargezeten hebben | zal klaargezeten hebben | zullen klaargezeten hebben | zullen klaargezeten hebben | zullen klaargezeten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou klaargezeten hebben | zou klaargezeten hebben | zou/zoudt klaargezeten hebben | zoudt klaargezeten hebben | zou klaargezeten hebben | zouden klaargezeten hebben | zouden klaargezeten hebben | zouden klaargezeten hebben |