vervoeging van de bedrijvende vorm van koning schieten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | koning schieten | koning te schieten | ||||||
toekomend | zullen koning schieten koning zullen schieten |
te zullen koning schieten koning te zullen schieten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben koning geschoten | te hebben koning geschoten | ||||||
toekomend | koning geschoten zullen hebben | koning geschoten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
koning schietend | koning geschoten | ev. schiet koning |
mv. verouderd schiet koning |
schiete koning (bijzin) koning schiete | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schiet koning | schiet koning | schiet koning | schiet koning | schiet koning | schieten koning | schieten koning | schieten koning | |
verleden (o.v.t.) | schoot koning | schoot koning | schoot koning | schoot koning | schoot koning | schoten koning | schoten koning | schoten koning | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal koning schieten | zult/zal koning schieten | zult/zal koning schieten | zult koning schieten | zal koning schieten | zullen koning schieten | zullen koning schieten | zullen koning schieten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou koning schieten | zou koning schieten | zou(dt) koning schieten | zoudt koning schieten | zou koning schieten | zouden koning schieten | zouden koning schieten | zouden koning schieten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | koning schiet | koning schiet | koning schiet | koning schiet | koning schiet | koning schieten | koning schieten | koning schieten | |
verleden (o.v.t.) | koning schoot | koning schoot | koning schoot | koning schoot | koning schoot | koning schoten | koning schoten | koning schoten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal koning schieten koning zal schieten |
zult/zal koning schieten koning zult/zal schieten |
zult/zal koning schieten koning zult/zal schieten |
zult koning schieten koning zult schieten |
zal koning schieten koning zal schieten |
zullen koning schieten koning zullen schieten |
zullen koning schieten koning zullen schieten |
zullen koning schieten koning zullen schieten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou koning schieten koning zou schieten |
zou koning schieten koning zou schieten |
zou(dt) koning schieten koning zou(dt) schieten |
zoudt koning schieten koning zoudt schieten |
zou koning schieten koning zou schieten |
zouden koning schieten koning zouden schieten |
zouden koning schieten koning zouden schieten |
zouden koning schieten koning zouden schieten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb koning geschoten | hebt koning geschoten | hebt/heeft koning geschoten | hebt koning geschoten | heeft koning geschoten | hebben koning geschoten | hebben koning geschoten | hebben koning geschoten | |
verleden (v.v.t.) | had koning geschoten | had koning geschoten | had koning geschoten | hadt koning geschoten | had koning geschoten | hadden koning geschoten | hadden koning geschoten | hadden koning geschoten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal koning geschoten hebben | zal/zult koning geschoten hebben | zult/zal koning geschoten hebben | zult koning geschoten hebben | zal koning geschoten hebben | zullen koning geschoten hebben | zullen koning geschoten hebben | zullen koning geschoten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou koning geschoten hebben | zou koning geschoten hebben | zou/zoudt koning geschoten hebben | zoudt koning geschoten hebben | zou koning geschoten hebben | zouden koning geschoten hebben | zouden koning geschoten hebben | zouden koning geschoten hebben |