vervoeging van de bedrijvende vorm van meelopen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meelopen | mee te lopen | ||||||
toekomend | zullen meelopen mee zullen lopen |
te zullen meelopen mee te zullen lopen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn meegelopen | te zijn meegelopen | ||||||
toekomend | meegelopen zullen zijn | meegelopen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meelopend | meegelopen | ev. loop mee |
mv. verouderd loopt mee |
lope mee (bijzin) meelope | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | loop mee | loopt mee | loopt mee | loopt mee | loopt mee | lopen mee | lopen mee | lopen mee | |
verleden (o.v.t.) | liep mee | liep mee | liep mee | liep mee | liep mee | liepen mee | liepen mee | liepen mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meelopen | zult/zal meelopen | zult/zal meelopen | zult meelopen | zal meelopen | zullen meelopen | zullen meelopen | zullen meelopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meelopen | zou meelopen | zou(dt) meelopen | zoudt meelopen | zou meelopen | zouden meelopen | zouden meelopen | zouden meelopen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meeloop | meeloopt | meeloopt | meeloopt | meeloopt | meelopen | meelopen | meelopen | |
verleden (o.v.t.) | meeliep | meeliep | meeliep | meeliep | meeliep | meeliepen | meeliepen | meeliepen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meelopen mee zal lopen |
zult/zal meelopen mee zult/zal lopen |
zult/zal meelopen mee zult/zal lopen |
zult meelopen mee zult lopen |
zal meelopen mee zal lopen |
zullen meelopen mee zullen lopen |
zullen meelopen mee zullen lopen |
zullen meelopen mee zullen lopen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meelopen mee zou lopen |
zou meelopen mee zou lopen |
zou(dt) meelopen mee zou(dt) lopen |
zoudt meelopen mee zoudt lopen |
zou meelopen mee zou lopen |
zouden meelopen mee zouden lopen |
zouden meelopen mee zouden lopen |
zouden meelopen mee zouden lopen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben meegelopen | bent meegelopen | bent/is meegelopen | zijt meegelopen | is meegelopen | zijn meegelopen | zijn meegelopen | zijn meegelopen | |
verleden (v.v.t.) | was meegelopen | was meegelopen | was meegelopen | waart meegelopen | was meegelopen | waren meegelopen | waren meegelopen | waren meegelopen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegelopen zijn | zal/zult meegelopen zijn | zult/zal meegelopen zijn | zult meegelopen zijn | zal meegelopen zijn | zullen meegelopen zijn | zullen meegelopen zijn | zullen meegelopen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegelopen zijn | zou meegelopen zijn | zou/zoudt meegelopen zijn | zoudt meegelopen zijn | zou meegelopen zijn | zouden meegelopen zijn | zouden meegelopen zijn | zouden meegelopen zijn |