vervoeging van de bedrijvende vorm van nabloeien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nabloeien | na te bloeien | ||||||
toekomend | zullen nabloeien na zullen bloeien |
te zullen nabloeien na te zullen bloeien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagebloeid | te hebben nagebloeid | ||||||
toekomend | nagebloeid zullen hebben | nagebloeid te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nabloeiend | nagebloeid | ev. bloei na |
mv. verouderd bloeit na |
bloeie na (bijzin) nabloeie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bloei na | bloeit na | bloeit na | bloeit na | bloeit na | bloeien na | bloeien na | bloeien na | |
verleden (o.v.t.) | bloeide na | bloeide na | bloeide na | bloeide na | bloeide na | bloeiden na | bloeiden na | bloeiden na | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nabloeien | zult/zal nabloeien | zult/zal nabloeien | zult nabloeien | zal nabloeien | zullen nabloeien | zullen nabloeien | zullen nabloeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nabloeien | zou nabloeien | zou(dt) nabloeien | zoudt nabloeien | zou nabloeien | zouden nabloeien | zouden nabloeien | zouden nabloeien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nabloei | nabloeit | nabloeit | nabloeit | nabloeit | nabloeien | nabloeien | nabloeien | |
verleden (o.v.t.) | nabloeide | nabloeide | nabloeide | nabloeide | nabloeide | nabloeiden | nabloeiden | nabloeiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nabloeien na zal bloeien |
zult/zal nabloeien na zult/zal bloeien |
zult/zal nabloeien na zult/zal bloeien |
zult nabloeien na zult bloeien |
zal nabloeien na zal bloeien |
zullen nabloeien na zullen bloeien |
zullen nabloeien na zullen bloeien |
zullen nabloeien na zullen bloeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nabloeien na zou bloeien |
zou nabloeien na zou bloeien |
zou(dt) nabloeien na zou(dt) bloeien |
zoudt nabloeien na zoudt bloeien |
zou nabloeien na zou bloeien |
zouden nabloeien na zouden bloeien |
zouden nabloeien na zouden bloeien |
zouden nabloeien na zouden bloeien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagebloeid | hebt nagebloeid | hebt/heeft nagebloeid | hebt nagebloeid | heeft nagebloeid | hebben nagebloeid | hebben nagebloeid | hebben nagebloeid | |
verleden (v.v.t.) | had nagebloeid | had nagebloeid | had nagebloeid | hadt nagebloeid | had nagebloeid | hadden nagebloeid | hadden nagebloeid | hadden nagebloeid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagebloeid hebben | zal/zult nagebloeid hebben | zult/zal nagebloeid hebben | zult nagebloeid hebben | zal nagebloeid hebben | zullen nagebloeid hebben | zullen nagebloeid hebben | zullen nagebloeid hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagebloeid hebben | zou nagebloeid hebben | zou/zoudt nagebloeid hebben | zoudt nagebloeid hebben | zou nagebloeid hebben | zouden nagebloeid hebben | zouden nagebloeid hebben | zouden nagebloeid hebben |