vervoeging van de bedrijvende vorm van nabranden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nabranden | na te branden | ||||||
toekomend | zullen nabranden na zullen branden |
te zullen nabranden na te zullen branden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagebrand | te hebben nagebrand | ||||||
toekomend | nagebrand zullen hebben | nagebrand te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nabrandend | nagebrand | ev. brand na |
mv. verouderd brandt na |
brande na (bijzin) nabrande | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | brand na | brandt na | brandt na | brandt na | brandt na | branden na | branden na | branden na | |
verleden (o.v.t.) | brandde na | brandde na | brandde na | brandde na | brandde na | brandden na | brandden na | brandden na | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nabranden | zult/zal nabranden | zult/zal nabranden | zult nabranden | zal nabranden | zullen nabranden | zullen nabranden | zullen nabranden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nabranden | zou nabranden | zou(dt) nabranden | zoudt nabranden | zou nabranden | zouden nabranden | zouden nabranden | zouden nabranden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nabrand | nabrandt | nabrandt | nabrandt | nabrandt | nabranden | nabranden | nabranden | |
verleden (o.v.t.) | nabrandde | nabrandde | nabrandde | nabrandde | nabrandde | nabrandden | nabrandden | nabrandden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nabranden na zal branden |
zult/zal nabranden na zult/zal branden |
zult/zal nabranden na zult/zal branden |
zult nabranden na zult branden |
zal nabranden na zal branden |
zullen nabranden na zullen branden |
zullen nabranden na zullen branden |
zullen nabranden na zullen branden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nabranden na zou branden |
zou nabranden na zou branden |
zou(dt) nabranden na zou(dt) branden |
zoudt nabranden na zoudt branden |
zou nabranden na zou branden |
zouden nabranden na zouden branden |
zouden nabranden na zouden branden |
zouden nabranden na zouden branden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagebrand | hebt nagebrand | hebt/heeft nagebrand | hebt nagebrand | heeft nagebrand | hebben nagebrand | hebben nagebrand | hebben nagebrand | |
verleden (v.v.t.) | had nagebrand | had nagebrand | had nagebrand | hadt nagebrand | had nagebrand | hadden nagebrand | hadden nagebrand | hadden nagebrand | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagebrand hebben | zal/zult nagebrand hebben | zult/zal nagebrand hebben | zult nagebrand hebben | zal nagebrand hebben | zullen nagebrand hebben | zullen nagebrand hebben | zullen nagebrand hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagebrand hebben | zou nagebrand hebben | zou/zoudt nagebrand hebben | zoudt nagebrand hebben | zou nagebrand hebben | zouden nagebrand hebben | zouden nagebrand hebben | zouden nagebrand hebben |