vervoeging van de bedrijvende vorm van nagenieten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nagenieten | na te genieten | ||||||
toekomend | zullen nagenieten na zullen genieten |
te zullen nagenieten na te zullen genieten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagenoten | te hebben nagenoten | ||||||
toekomend | nagenoten zullen hebben | nagenoten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nagenietend | nagenoten | ev. geniet na |
mv. verouderd geniet na |
geniete na (bijzin) nageniete | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | geniet na | geniet na | geniet na | geniet na | geniet na | genieten na | genieten na | genieten na | |
verleden (o.v.t.) | genoot na | genoot na | genoot na | genoot na | genoot na | genoten na | genoten na | genoten na | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagenieten | zult/zal nagenieten | zult/zal nagenieten | zult nagenieten | zal nagenieten | zullen nagenieten | zullen nagenieten | zullen nagenieten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagenieten | zou nagenieten | zou(dt) nagenieten | zoudt nagenieten | zou nagenieten | zouden nagenieten | zouden nagenieten | zouden nagenieten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nageniet | nageniet | nageniet | nageniet | nageniet | nagenieten | nagenieten | nagenieten | |
verleden (o.v.t.) | nagenoot | nagenoot | nagenoot | nagenoot | nagenoot | nagenoten | nagenoten | nagenoten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagenieten na zal genieten |
zult/zal nagenieten na zult/zal genieten |
zult/zal nagenieten na zult/zal genieten |
zult nagenieten na zult genieten |
zal nagenieten na zal genieten |
zullen nagenieten na zullen genieten |
zullen nagenieten na zullen genieten |
zullen nagenieten na zullen genieten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagenieten na zou genieten |
zou nagenieten na zou genieten |
zou(dt) nagenieten na zou(dt) genieten |
zoudt nagenieten na zoudt genieten |
zou nagenieten na zou genieten |
zouden nagenieten na zouden genieten |
zouden nagenieten na zouden genieten |
zouden nagenieten na zouden genieten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagenoten | hebt nagenoten | hebt/heeft nagenoten | hebt nagenoten | heeft nagenoten | hebben nagenoten | hebben nagenoten | hebben nagenoten | |
verleden (v.v.t.) | had nagenoten | had nagenoten | had nagenoten | hadt nagenoten | had nagenoten | hadden nagenoten | hadden nagenoten | hadden nagenoten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagenoten hebben | zal/zult nagenoten hebben | zult/zal nagenoten hebben | zult nagenoten hebben | zal nagenoten hebben | zullen nagenoten hebben | zullen nagenoten hebben | zullen nagenoten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagenoten hebben | zou nagenoten hebben | zou/zoudt nagenoten hebben | zoudt nagenoten hebben | zou nagenoten hebben | zouden nagenoten hebben | zouden nagenoten hebben | zouden nagenoten hebben |