vervoeging van de bedrijvende vorm van nazingen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nazingen | na te zingen | ||||||
toekomend | zullen nazingen na zullen zingen |
te zullen nazingen na te zullen zingen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagezongen | te hebben nagezongen | ||||||
toekomend | nagezongen zullen hebben | nagezongen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nazingend | nagezongen | ev. zing na |
mv. verouderd zingt na |
zinge na (bijzin) nazinge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zing na | zingt na | zingt na | zingt na | zingt na | zingen na | zingen na | zingen na | |
verleden (o.v.t.) | zong na | zong na | zong na | zongt na | zong na | zongen na | zongen na | zongen na | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nazingen | zult/zal nazingen | zult/zal nazingen | zult nazingen | zal nazingen | zullen nazingen | zullen nazingen | zullen nazingen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nazingen | zou nazingen | zou(dt) nazingen | zoudt nazingen | zou nazingen | zouden nazingen | zouden nazingen | zouden nazingen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nazing | nazingt | nazingt | nazingt | nazingt | nazingen | nazingen | nazingen | |
verleden (o.v.t.) | nazong | nazong | nazong | nazongt | nazong | nazongen | nazongen | nazongen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nazingen na zal zingen |
zult/zal nazingen na zult/zal zingen |
zult/zal nazingen na zult/zal zingen |
zult nazingen na zult zingen |
zal nazingen na zal zingen |
zullen nazingen na zullen zingen |
zullen nazingen na zullen zingen |
zullen nazingen na zullen zingen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nazingen na zou zingen |
zou nazingen na zou zingen |
zou(dt) nazingen na zou(dt) zingen |
zoudt nazingen na zoudt zingen |
zou nazingen na zou zingen |
zouden nazingen na zouden zingen |
zouden nazingen na zouden zingen |
zouden nazingen na zouden zingen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagezongen | hebt nagezongen | hebt/heeft nagezongen | hebt nagezongen | heeft nagezongen | hebben nagezongen | hebben nagezongen | hebben nagezongen | |
verleden (v.v.t.) | had nagezongen | had nagezongen | had nagezongen | hadt nagezongen | had nagezongen | hadden nagezongen | hadden nagezongen | hadden nagezongen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagezongen hebben | zal/zult nagezongen hebben | zult/zal nagezongen hebben | zult nagezongen hebben | zal nagezongen hebben | zullen nagezongen hebben | zullen nagezongen hebben | zullen nagezongen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagezongen hebben | zou nagezongen hebben | zou/zoudt nagezongen hebben | zoudt nagezongen hebben | zou nagezongen hebben | zouden nagezongen hebben | zouden nagezongen hebben | zouden nagezongen hebben |