vervoeging van de bedrijvende vorm van neerknielen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neerknielen | neer te knielen | ||||||
toekomend | zullen neerknielen neer zullen knielen |
te zullen neerknielen neer te zullen knielen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben neergeknield | te hebben neergeknield | ||||||
toekomend | neergeknield zullen hebben | neergeknield te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
neerknielend | neergeknield | ev. kniel neer |
mv. verouderd knielt neer |
kniele neer (bijzin) neerkniele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kniel neer | knielt neer | knielt neer | knielt neer | knielt neer | knielen neer | knielen neer | knielen neer | |
verleden (o.v.t.) | knielde neer | knielde neer | knielde neer | knielde neer | knielde neer | knielden neer | knielden neer | knielden neer | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal neerknielen | zult/zal neerknielen | zult/zal neerknielen | zult neerknielen | zal neerknielen | zullen neerknielen | zullen neerknielen | zullen neerknielen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neerknielen | zou neerknielen | zou(dt) neerknielen | zoudt neerknielen | zou neerknielen | zouden neerknielen | zouden neerknielen | zouden neerknielen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | neerkniel | neerknielt | neerknielt | neerknielt | neerknielt | neerknielen | neerknielen | neerknielen | |
verleden (o.v.t.) | neerknielde | neerknielde | neerknielde | neerknielde | neerknielde | neerknielden | neerknielden | neerknielden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal neerknielen neer zal knielen |
zult/zal neerknielen neer zult/zal knielen |
zult/zal neerknielen neer zult/zal knielen |
zult neerknielen neer zult knielen |
zal neerknielen neer zal knielen |
zullen neerknielen neer zullen knielen |
zullen neerknielen neer zullen knielen |
zullen neerknielen neer zullen knielen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neerknielen neer zou knielen |
zou neerknielen neer zou knielen |
zou(dt) neerknielen neer zou(dt) knielen |
zoudt neerknielen neer zoudt knielen |
zou neerknielen neer zou knielen |
zouden neerknielen neer zouden knielen |
zouden neerknielen neer zouden knielen |
zouden neerknielen neer zouden knielen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb neergeknield | hebt neergeknield | hebt/heeft neergeknield | hebt neergeknield | heeft neergeknield | hebben neergeknield | hebben neergeknield | hebben neergeknield | |
verleden (v.v.t.) | had neergeknield | had neergeknield | had neergeknield | hadt neergeknield | had neergeknield | hadden neergeknield | hadden neergeknield | hadden neergeknield | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergeknield hebben | zal/zult neergeknield hebben | zult/zal neergeknield hebben | zult neergeknield hebben | zal neergeknield hebben | zullen neergeknield hebben | zullen neergeknield hebben | zullen neergeknield hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergeknield hebben | zou neergeknield hebben | zou/zoudt neergeknield hebben | zoudt neergeknield hebben | zou neergeknield hebben | zouden neergeknield hebben | zouden neergeknield hebben | zouden neergeknield hebben |