vervoeging van de bedrijvende vorm van omvallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omvallen | om te vallen | ||||||
toekomend | zullen omvallen om zullen vallen |
te zullen omvallen om te zullen vallen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn omgevallen | te zijn omgevallen | ||||||
toekomend | omgevallen zullen zijn | omgevallen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omvallend | omgevallen | ev. val om |
mv. verouderd valt om |
valle om (bijzin) omvalle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | val om | valt om | valt om | valt om | valt om | vallen om | vallen om | vallen om | |
verleden (o.v.t.) | viel om | viel om | viel om | vielt om | viel om | vielen om | vielen om | vielen om | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvallen | zult/zal omvallen | zult/zal omvallen | zult omvallen | zal omvallen | zullen omvallen | zullen omvallen | zullen omvallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvallen | zou omvallen | zou(dt) omvallen | zoudt omvallen | zou omvallen | zouden omvallen | zouden omvallen | zouden omvallen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omval | omvalt | omvalt | omvalt | omvalt | omvallen | omvallen | omvallen | |
verleden (o.v.t.) | omviel | omviel | omviel | omvielt | omviel | omvielen | omvielen | omvielen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvallen om zal vallen |
zult/zal omvallen om zult/zal vallen |
zult/zal omvallen om zult/zal vallen |
zult omvallen om zult vallen |
zal omvallen om zal vallen |
zullen omvallen om zullen vallen |
zullen omvallen om zullen vallen |
zullen omvallen om zullen vallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvallen om zou vallen |
zou omvallen om zou vallen |
zou(dt) omvallen om zou(dt) vallen |
zoudt omvallen om zoudt vallen |
zou omvallen om zou vallen |
zouden omvallen om zouden vallen |
zouden omvallen om zouden vallen |
zouden omvallen om zouden vallen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgevallen | bent omgevallen | bent/is omgevallen | zijt omgevallen | is omgevallen | zijn omgevallen | zijn omgevallen | zijn omgevallen | |
verleden (v.v.t.) | was omgevallen | was omgevallen | was omgevallen | waart omgevallen | was omgevallen | waren omgevallen | waren omgevallen | waren omgevallen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgevallen zijn | zal/zult omgevallen zijn | zult/zal omgevallen zijn | zult omgevallen zijn | zal omgevallen zijn | zullen omgevallen zijn | zullen omgevallen zijn | zullen omgevallen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgevallen zijn | zou omgevallen zijn | zou/zoudt omgevallen zijn | zoudt omgevallen zijn | zou omgevallen zijn | zouden omgevallen zijn | zouden omgevallen zijn | zouden omgevallen zijn |