vervoeging van de bedrijvende vorm van onderuitgaan | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onderuitgaan | onderuit te gaan | ||||||
toekomend | zullen onderuitgaan onderuit zullen gaan |
te zullen onderuitgaan onderuit te zullen gaan | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn onderuitgegaan | te zijn onderuitgegaan | ||||||
toekomend | onderuitgegaan zullen zijn | onderuitgegaan te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
onderuitgaand | onderuitgegaan | ev. ga onderuit |
mv. verouderd gaat onderuit |
ga onderuit (bijzin) onderuitga | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | ga onderuit | gaat onderuit | gaat onderuit | gaat onderuit | gaat onderuit | gaan onderuit | gaan onderuit | gaan onderuit | |
verleden (o.v.t.) | ging onderuit | ging onderuit | ging onderuit | ging onderuit | ging onderuit | gingen onderuit | gingen onderuit | gingen onderuit | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal onderuitgaan | zult/zal onderuitgaan | zult/zal onderuitgaan | zult onderuitgaan | zal onderuitgaan | zullen onderuitgaan | zullen onderuitgaan | zullen onderuitgaan | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onderuitgaan | zou onderuitgaan | zou(dt) onderuitgaan | zoudt onderuitgaan | zou onderuitgaan | zouden onderuitgaan | zouden onderuitgaan | zouden onderuitgaan | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | onderuitga | onderuitgaat | onderuitgaat | onderuitgaat | onderuitgaat | onderuitgaan | onderuitgaan | onderuitgaan | |
verleden (o.v.t.) | onderuitging | onderuitging | onderuitging | onderuitging | onderuitging | onderuitgingen | onderuitgingen | onderuitgingen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal onderuitgaan onderuit zal gaan |
zult/zal onderuitgaan onderuit zult/zal gaan |
zult/zal onderuitgaan onderuit zult/zal gaan |
zult onderuitgaan onderuit zult gaan |
zal onderuitgaan onderuit zal gaan |
zullen onderuitgaan onderuit zullen gaan |
zullen onderuitgaan onderuit zullen gaan |
zullen onderuitgaan onderuit zullen gaan | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onderuitgaan onderuit zou gaan |
zou onderuitgaan onderuit zou gaan |
zou(dt) onderuitgaan onderuit zou(dt) gaan |
zoudt onderuitgaan onderuit zoudt gaan |
zou onderuitgaan onderuit zou gaan |
zouden onderuitgaan onderuit zouden gaan |
zouden onderuitgaan onderuit zouden gaan |
zouden onderuitgaan onderuit zouden gaan | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben onderuitgegaan | bent onderuitgegaan | bent/is onderuitgegaan | zijt onderuitgegaan | is onderuitgegaan | zijn onderuitgegaan | zijn onderuitgegaan | zijn onderuitgegaan | |
verleden (v.v.t.) | was onderuitgegaan | was onderuitgegaan | was onderuitgegaan | waart onderuitgegaan | was onderuitgegaan | waren onderuitgegaan | waren onderuitgegaan | waren onderuitgegaan | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal onderuitgegaan zijn | zal/zult onderuitgegaan zijn | zult/zal onderuitgegaan zijn | zult onderuitgegaan zijn | zal onderuitgegaan zijn | zullen onderuitgegaan zijn | zullen onderuitgegaan zijn | zullen onderuitgegaan zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onderuitgegaan zijn | zou onderuitgegaan zijn | zou/zoudt onderuitgegaan zijn | zoudt onderuitgegaan zijn | zou onderuitgegaan zijn | zouden onderuitgegaan zijn | zouden onderuitgegaan zijn | zouden onderuitgegaan zijn |