vervoeging van de bedrijvende vorm van rechtstaan | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rechtstaan | recht te staan | ||||||
toekomend | zullen rechtstaan recht zullen staan |
te zullen rechtstaan recht te zullen staan | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn rechtgestaan | te zijn rechtgestaan | ||||||
toekomend | rechtgestaan zullen zijn | rechtgestaan te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
rechtstaand | rechtgestaan | ev. sta recht |
mv. verouderd staat recht |
sta recht (bijzin) rechtsta | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | sta recht | staat recht | staat recht | staat recht | staat recht | staan recht | staan recht | staan recht | |
verleden (o.v.t.) | stond recht | stond recht | stond recht | stond recht | stond recht | stonden recht | stonden recht | stonden recht | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal rechtstaan | zult/zal rechtstaan | zult/zal rechtstaan | zult rechtstaan | zal rechtstaan | zullen rechtstaan | zullen rechtstaan | zullen rechtstaan | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rechtstaan | zou rechtstaan | zou(dt) rechtstaan | zoudt rechtstaan | zou rechtstaan | zouden rechtstaan | zouden rechtstaan | zouden rechtstaan | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | rechtsta | rechtstaat | rechtstaat | rechtstaat | rechtstaat | rechtstaan | rechtstaan | rechtstaan | |
verleden (o.v.t.) | rechtstond | rechtstond | rechtstond | rechtstond | rechtstond | rechtstonden | rechtstonden | rechtstonden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal rechtstaan recht zal staan |
zult/zal rechtstaan recht zult/zal staan |
zult/zal rechtstaan recht zult/zal staan |
zult rechtstaan recht zult staan |
zal rechtstaan recht zal staan |
zullen rechtstaan recht zullen staan |
zullen rechtstaan recht zullen staan |
zullen rechtstaan recht zullen staan | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rechtstaan recht zou staan |
zou rechtstaan recht zou staan |
zou(dt) rechtstaan recht zou(dt) staan |
zoudt rechtstaan recht zoudt staan |
zou rechtstaan recht zou staan |
zouden rechtstaan recht zouden staan |
zouden rechtstaan recht zouden staan |
zouden rechtstaan recht zouden staan | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben rechtgestaan | bent rechtgestaan | bent/is rechtgestaan | zijt rechtgestaan | is rechtgestaan | zijn rechtgestaan | zijn rechtgestaan | zijn rechtgestaan | |
verleden (v.v.t.) | was rechtgestaan | was rechtgestaan | was rechtgestaan | waart rechtgestaan | was rechtgestaan | waren rechtgestaan | waren rechtgestaan | waren rechtgestaan | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal rechtgestaan zijn | zal/zult rechtgestaan zijn | zult/zal rechtgestaan zijn | zult rechtgestaan zijn | zal rechtgestaan zijn | zullen rechtgestaan zijn | zullen rechtgestaan zijn | zullen rechtgestaan zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou rechtgestaan zijn | zou rechtgestaan zijn | zou/zoudt rechtgestaan zijn | zoudt rechtgestaan zijn | zou rechtgestaan zijn | zouden rechtgestaan zijn | zouden rechtgestaan zijn | zouden rechtgestaan zijn |