vervoeging van de bedrijvende vorm van schakeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schakeren | te schakeren | ||||||
toekomend | zullen schakeren | te zullen schakeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschakeerd | te hebben geschakeerd | ||||||
toekomend | geschakeerd zullen hebben | geschakeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schakerend | geschakeerd | ev. schakeer |
mv. verouderd schakeert |
schakere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schakeer | schakeert | schakeert | schakeert | schakeert | schakeren | schakeren | schakeren | |
verleden (o.v.t.) | schakeerde | schakeerde | schakeerde | schakeerde | schakeerde | schakeerden | schakeerden | schakeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schakeren | zult/zal schakeren | zult/zal schakeren | zult schakeren | zal schakeren | zullen schakeren | zullen schakeren | zullen schakeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schakeren | zou schakeren | zou(dt) schakeren | zoudt schakeren | zou schakeren | zouden schakeren | zouden schakeren | zouden schakeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschakeerd | hebt geschakeerd | hebt/heeft geschakeerd | hebt geschakeerd | heeft geschakeerd | hebben geschakeerd | hebben geschakeerd | hebben geschakeerd | |
verleden (v.v.t.) | had geschakeerd | had geschakeerd | had geschakeerd | hadt geschakeerd | had geschakeerd | hadden geschakeerd | hadden geschakeerd | hadden geschakeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschakeerd hebben | zal/zult geschakeerd hebben | zult/zal geschakeerd hebben | zult geschakeerd hebben | zal geschakeerd hebben | zullen geschakeerd hebben | zullen geschakeerd hebben | zullen geschakeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschakeerd hebben | zou geschakeerd hebben | zou/zoudt geschakeerd hebben | zoudt geschakeerd hebben | zou geschakeerd hebben | zouden geschakeerd hebben | zouden geschakeerd hebben | zouden geschakeerd hebben |