vervoeging van de bedrijvende vorm van schrikkelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schrikkelen | te schrikkelen | ||||||
toekomend | zullen schrikkelen | te zullen schrikkelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschrikkeld | te hebben geschrikkeld | ||||||
toekomend | geschrikkeld zullen hebben | geschrikkeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schrikkelend | geschrikkeld | ev. schrikkel |
mv. verouderd schrikkelt |
schrikkele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schrikkel | schrikkelt | schrikkelt | schrikkelt | schrikkelt | schrikkelen | schrikkelen | schrikkelen | |
verleden (o.v.t.) | schrikkelde | schrikkelde | schrikkelde | schrikkelde | schrikkelde | schrikkelden | schrikkelden | schrikkelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schrikkelen | zult/zal schrikkelen | zult/zal schrikkelen | zult schrikkelen | zal schrikkelen | zullen schrikkelen | zullen schrikkelen | zullen schrikkelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schrikkelen | zou schrikkelen | zou(dt) schrikkelen | zoudt schrikkelen | zou schrikkelen | zouden schrikkelen | zouden schrikkelen | zouden schrikkelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschrikkeld | hebt geschrikkeld | hebt/heeft geschrikkeld | hebt geschrikkeld | heeft geschrikkeld | hebben geschrikkeld | hebben geschrikkeld | hebben geschrikkeld | |
verleden (v.v.t.) | had geschrikkeld | had geschrikkeld | had geschrikkeld | hadt geschrikkeld | had geschrikkeld | hadden geschrikkeld | hadden geschrikkeld | hadden geschrikkeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschrikkeld hebben | zal/zult geschrikkeld hebben | zult/zal geschrikkeld hebben | zult geschrikkeld hebben | zal geschrikkeld hebben | zullen geschrikkeld hebben | zullen geschrikkeld hebben | zullen geschrikkeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschrikkeld hebben | zou geschrikkeld hebben | zou/zoudt geschrikkeld hebben | zoudt geschrikkeld hebben | zou geschrikkeld hebben | zouden geschrikkeld hebben | zouden geschrikkeld hebben | zouden geschrikkeld hebben |