vervoeging van de bedrijvende vorm van slagregenen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | slagregenen | te slagregenen | ||||||
toekomend | zullen slagregenen | te zullen slagregenen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geslagregend | te hebben geslagregend | ||||||
toekomend | geslagregend zullen hebben | geslagregend te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
slagregenend | geslagregend | ev. slagregen |
mv. verouderd slagregent |
slagregene | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | slagregen | slagregent | slagregent | slagregent | slagregent | slagregenen | slagregenen | slagregenen | |
verleden (o.v.t.) | slagregende | slagregende | slagregende | slagregende | slagregende | slagregenden | slagregenden | slagregenden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal slagregenen | zult/zal slagregenen | zult/zal slagregenen | zult slagregenen | zal slagregenen | zullen slagregenen | zullen slagregenen | zullen slagregenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou slagregenen | zou slagregenen | zou(dt) slagregenen | zoudt slagregenen | zou slagregenen | zouden slagregenen | zouden slagregenen | zouden slagregenen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geslagregend | hebt geslagregend | hebt/heeft geslagregend | hebt geslagregend | heeft geslagregend | hebben geslagregend | hebben geslagregend | hebben geslagregend | |
verleden (v.v.t.) | had geslagregend | had geslagregend | had geslagregend | hadt geslagregend | had geslagregend | hadden geslagregend | hadden geslagregend | hadden geslagregend | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geslagregend hebben | zal/zult geslagregend hebben | zult/zal geslagregend hebben | zult geslagregend hebben | zal geslagregend hebben | zullen geslagregend hebben | zullen geslagregend hebben | zullen geslagregend hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geslagregend hebben | zou geslagregend hebben | zou/zoudt geslagregend hebben | zoudt geslagregend hebben | zou geslagregend hebben | zouden geslagregend hebben | zouden geslagregend hebben | zouden geslagregend hebben |