vervoeging van de bedrijvende vorm van toebuigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toebuigen | toe te buigen | ||||||
toekomend | zullen toebuigen toe zullen buigen |
te zullen toebuigen toe te zullen buigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben toegebogen | te hebben toegebogen | ||||||
toekomend | toegebogen zullen hebben | toegebogen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
toebuigend | toegebogen | ev. buig toe |
mv. verouderd buigt toe |
buige toe (bijzin) toebuige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | buig toe | buigt toe | buigt toe | buigt toe | buigt toe | buigen toe | buigen toe | buigen toe | |
verleden (o.v.t.) | boog toe | boog toe | boog toe | boog toe | boog toe | bogen toe | bogen toe | bogen toe | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toebuigen | zult/zal toebuigen | zult/zal toebuigen | zult toebuigen | zal toebuigen | zullen toebuigen | zullen toebuigen | zullen toebuigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toebuigen | zou toebuigen | zou(dt) toebuigen | zoudt toebuigen | zou toebuigen | zouden toebuigen | zouden toebuigen | zouden toebuigen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | toebuig | toebuigt | toebuigt | toebuigt | toebuigt | toebuigen | toebuigen | toebuigen | |
verleden (o.v.t.) | toeboog | toeboog | toeboog | toeboog | toeboog | toebogen | toebogen | toebogen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toebuigen toe zal buigen |
zult/zal toebuigen toe zult/zal buigen |
zult/zal toebuigen toe zult/zal buigen |
zult toebuigen toe zult buigen |
zal toebuigen toe zal buigen |
zullen toebuigen toe zullen buigen |
zullen toebuigen toe zullen buigen |
zullen toebuigen toe zullen buigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toebuigen toe zou buigen |
zou toebuigen toe zou buigen |
zou(dt) toebuigen toe zou(dt) buigen |
zoudt toebuigen toe zoudt buigen |
zou toebuigen toe zou buigen |
zouden toebuigen toe zouden buigen |
zouden toebuigen toe zouden buigen |
zouden toebuigen toe zouden buigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb toegebogen | hebt toegebogen | hebt/heeft toegebogen | hebt toegebogen | heeft toegebogen | hebben toegebogen | hebben toegebogen | hebben toegebogen | |
verleden (v.v.t.) | had toegebogen | had toegebogen | had toegebogen | hadt toegebogen | had toegebogen | hadden toegebogen | hadden toegebogen | hadden toegebogen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegebogen hebben | zal/zult toegebogen hebben | zult/zal toegebogen hebben | zult toegebogen hebben | zal toegebogen hebben | zullen toegebogen hebben | zullen toegebogen hebben | zullen toegebogen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegebogen hebben | zou toegebogen hebben | zou/zoudt toegebogen hebben | zoudt toegebogen hebben | zou toegebogen hebben | zouden toegebogen hebben | zouden toegebogen hebben | zouden toegebogen hebben |