vervoeging van de bedrijvende vorm van toevallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toevallen | toe te vallen | ||||||
toekomend | zullen toevallen toe zullen vallen |
te zullen toevallen toe te zullen vallen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn toegevallen | te zijn toegevallen | ||||||
toekomend | toegevallen zullen zijn | toegevallen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
toevallend | toegevallen | ev. val toe |
mv. verouderd valt toe |
valle toe (bijzin) toevalle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | val toe | valt toe | valt toe | valt toe | valt toe | vallen toe | vallen toe | vallen toe | |
verleden (o.v.t.) | viel toe | viel toe | viel toe | viel toe | viel toe | vielen toe | vielen toe | vielen toe | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toevallen | zult/zal toevallen | zult/zal toevallen | zult toevallen | zal toevallen | zullen toevallen | zullen toevallen | zullen toevallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toevallen | zou toevallen | zou(dt) toevallen | zoudt toevallen | zou toevallen | zouden toevallen | zouden toevallen | zouden toevallen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | toeval | toevalt | toevalt | toevalt | toevalt | toevallen | toevallen | toevallen | |
verleden (o.v.t.) | toeviel | toeviel | toeviel | toeviel | toeviel | toevielen | toevielen | toevielen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toevallen toe zal vallen |
zult/zal toevallen toe zult/zal vallen |
zult/zal toevallen toe zult/zal vallen |
zult toevallen toe zult vallen |
zal toevallen toe zal vallen |
zullen toevallen toe zullen vallen |
zullen toevallen toe zullen vallen |
zullen toevallen toe zullen vallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toevallen toe zou vallen |
zou toevallen toe zou vallen |
zou(dt) toevallen toe zou(dt) vallen |
zoudt toevallen toe zoudt vallen |
zou toevallen toe zou vallen |
zouden toevallen toe zouden vallen |
zouden toevallen toe zouden vallen |
zouden toevallen toe zouden vallen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben toegevallen | bent toegevallen | bent/is toegevallen | zijt toegevallen | is toegevallen | zijn toegevallen | zijn toegevallen | zijn toegevallen | |
verleden (v.v.t.) | was toegevallen | was toegevallen | was toegevallen | waart toegevallen | was toegevallen | waren toegevallen | waren toegevallen | waren toegevallen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegevallen zijn | zal/zult toegevallen zijn | zult/zal toegevallen zijn | zult toegevallen zijn | zal toegevallen zijn | zullen toegevallen zijn | zullen toegevallen zijn | zullen toegevallen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegevallen zijn | zou toegevallen zijn | zou/zoudt toegevallen zijn | zoudt toegevallen zijn | zou toegevallen zijn | zouden toegevallen zijn | zouden toegevallen zijn | zouden toegevallen zijn |