vervoeging van de bedrijvende vorm van uitdampen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitdampen | uit te dampen | ||||||
toekomend | zullen uitdampen uit zullen dampen |
te zullen uitdampen uit te zullen dampen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn uitgedampt | te zijn uitgedampt | ||||||
toekomend | uitgedampt zullen zijn | uitgedampt te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
uitdampend | uitgedampt | ev. damp uit |
mv. verouderd dampt uit |
dampe uit (bijzin) uitdampe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | damp uit | dampt uit | dampt uit | dampt uit | dampt uit | dampen uit | dampen uit | dampen uit | |
verleden (o.v.t.) | dampte uit | dampte uit | dampte uit | dampte uit | dampte uit | dampten uit | dampten uit | dampten uit | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitdampen | zult/zal uitdampen | zult/zal uitdampen | zult uitdampen | zal uitdampen | zullen uitdampen | zullen uitdampen | zullen uitdampen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitdampen | zou uitdampen | zou(dt) uitdampen | zoudt uitdampen | zou uitdampen | zouden uitdampen | zouden uitdampen | zouden uitdampen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | uitdamp | uitdampt | uitdampt | uitdampt | uitdampt | uitdampen | uitdampen | uitdampen | |
verleden (o.v.t.) | uitdampte | uitdampte | uitdampte | uitdampte | uitdampte | uitdampten | uitdampten | uitdampten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitdampen uit zal dampen |
zult/zal uitdampen uit zult/zal dampen |
zult/zal uitdampen uit zult/zal dampen |
zult uitdampen uit zult dampen |
zal uitdampen uit zal dampen |
zullen uitdampen uit zullen dampen |
zullen uitdampen uit zullen dampen |
zullen uitdampen uit zullen dampen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitdampen uit zou dampen |
zou uitdampen uit zou dampen |
zou(dt) uitdampen uit zou(dt) dampen |
zoudt uitdampen uit zoudt dampen |
zou uitdampen uit zou dampen |
zouden uitdampen uit zouden dampen |
zouden uitdampen uit zouden dampen |
zouden uitdampen uit zouden dampen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgedampt | bent uitgedampt | bent/is uitgedampt | zijt uitgedampt | is uitgedampt | zijn uitgedampt | zijn uitgedampt | zijn uitgedampt | |
verleden (v.v.t.) | was uitgedampt | was uitgedampt | was uitgedampt | waart uitgedampt | was uitgedampt | waren uitgedampt | waren uitgedampt | waren uitgedampt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgedampt zijn | zal/zult uitgedampt zijn | zult/zal uitgedampt zijn | zult uitgedampt zijn | zal uitgedampt zijn | zullen uitgedampt zijn | zullen uitgedampt zijn | zullen uitgedampt zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgedampt zijn | zou uitgedampt zijn | zou/zoudt uitgedampt zijn | zoudt uitgedampt zijn | zou uitgedampt zijn | zouden uitgedampt zijn | zouden uitgedampt zijn | zouden uitgedampt zijn |