vervoeging van de bedrijvende vorm van uitloggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitloggen | uit te loggen | ||||||
toekomend | zullen uitloggen uit zullen loggen |
te zullen uitloggen uit te zullen loggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgelogd | te hebben uitgelogd | ||||||
toekomend | uitgelogd zullen hebben | uitgelogd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
uitloggend | uitgelogd | ev. log uit |
mv. verouderd logt uit |
logge uit (bijzin) uitlogge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | log uit | logt uit | logt uit | logt uit | logt uit | loggen uit | loggen uit | loggen uit | |
verleden (o.v.t.) | logde uit | logde uit | logde uit | logde uit | logde uit | logden uit | logden uit | logden uit | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitloggen | zult/zal uitloggen | zult/zal uitloggen | zult uitloggen | zal uitloggen | zullen uitloggen | zullen uitloggen | zullen uitloggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitloggen | zou uitloggen | zou(dt) uitloggen | zoudt uitloggen | zou uitloggen | zouden uitloggen | zouden uitloggen | zouden uitloggen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | uitlog | uitlogt | uitlogt | uitlogt | uitlogt | uitloggen | uitloggen | uitloggen | |
verleden (o.v.t.) | uitlogde | uitlogde | uitlogde | uitlogde | uitlogde | uitlogden | uitlogden | uitlogden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitloggen uit zal loggen |
zult/zal uitloggen uit zult/zal loggen |
zult/zal uitloggen uit zult/zal loggen |
zult uitloggen uit zult loggen |
zal uitloggen uit zal loggen |
zullen uitloggen uit zullen loggen |
zullen uitloggen uit zullen loggen |
zullen uitloggen uit zullen loggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitloggen uit zou loggen |
zou uitloggen uit zou loggen |
zou(dt) uitloggen uit zou(dt) loggen |
zoudt uitloggen uit zoudt loggen |
zou uitloggen uit zou loggen |
zouden uitloggen uit zouden loggen |
zouden uitloggen uit zouden loggen |
zouden uitloggen uit zouden loggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgelogd | hebt uitgelogd | hebt/heeft uitgelogd | hebt uitgelogd | heeft uitgelogd | hebben uitgelogd | hebben uitgelogd | hebben uitgelogd | |
verleden (v.v.t.) | had uitgelogd | had uitgelogd | had uitgelogd | hadt uitgelogd | had uitgelogd | hadden uitgelogd | hadden uitgelogd | hadden uitgelogd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgelogd hebben | zal/zult uitgelogd hebben | zult/zal uitgelogd hebben | zult uitgelogd hebben | zal uitgelogd hebben | zullen uitgelogd hebben | zullen uitgelogd hebben | zullen uitgelogd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgelogd hebben | zou uitgelogd hebben | zou/zoudt uitgelogd hebben | zoudt uitgelogd hebben | zou uitgelogd hebben | zouden uitgelogd hebben | zouden uitgelogd hebben | zouden uitgelogd hebben |