vervoeging van de bedrijvende vorm van valsspelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | valsspelen | vals te spelen | ||||||
toekomend | zullen valsspelen vals zullen spelen |
te zullen valsspelen vals te zullen spelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben valsgespeeld | te hebben valsgespeeld | ||||||
toekomend | valsgespeeld zullen hebben | valsgespeeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
valsspelend | valsgespeeld | ev. speel vals |
mv. verouderd speelt vals |
spele vals (bijzin) valsspele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | speel vals | speelt vals | speelt vals | speelt vals | speelt vals | spelen vals | spelen vals | spelen vals | |
verleden (o.v.t.) | speelde vals | speelde vals | speelde vals | speelde vals | speelde vals | speelden vals | speelden vals | speelden vals | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal valsspelen | zult/zal valsspelen | zult/zal valsspelen | zult valsspelen | zal valsspelen | zullen valsspelen | zullen valsspelen | zullen valsspelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou valsspelen | zou valsspelen | zou(dt) valsspelen | zoudt valsspelen | zou valsspelen | zouden valsspelen | zouden valsspelen | zouden valsspelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | valsspeel | valsspeelt | valsspeelt | valsspeelt | valsspeelt | valsspelen | valsspelen | valsspelen | |
verleden (o.v.t.) | valsspeelde | valsspeelde | valsspeelde | valsspeelde | valsspeelde | valsspeelden | valsspeelden | valsspeelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal valsspelen vals zal spelen |
zult/zal valsspelen vals zult/zal spelen |
zult/zal valsspelen vals zult/zal spelen |
zult valsspelen vals zult spelen |
zal valsspelen vals zal spelen |
zullen valsspelen vals zullen spelen |
zullen valsspelen vals zullen spelen |
zullen valsspelen vals zullen spelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou valsspelen vals zou spelen |
zou valsspelen vals zou spelen |
zou(dt) valsspelen vals zou(dt) spelen |
zoudt valsspelen vals zoudt spelen |
zou valsspelen vals zou spelen |
zouden valsspelen vals zouden spelen |
zouden valsspelen vals zouden spelen |
zouden valsspelen vals zouden spelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb valsgespeeld | hebt valsgespeeld | hebt/heeft valsgespeeld | hebt valsgespeeld | heeft valsgespeeld | hebben valsgespeeld | hebben valsgespeeld | hebben valsgespeeld | |
verleden (v.v.t.) | had valsgespeeld | had valsgespeeld | had valsgespeeld | hadt valsgespeeld | had valsgespeeld | hadden valsgespeeld | hadden valsgespeeld | hadden valsgespeeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal valsgespeeld hebben | zal/zult valsgespeeld hebben | zult/zal valsgespeeld hebben | zult valsgespeeld hebben | zal valsgespeeld hebben | zullen valsgespeeld hebben | zullen valsgespeeld hebben | zullen valsgespeeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou valsgespeeld hebben | zou valsgespeeld hebben | zou/zoudt valsgespeeld hebben | zoudt valsgespeeld hebben | zou valsgespeeld hebben | zouden valsgespeeld hebben | zouden valsgespeeld hebben | zouden valsgespeeld hebben |