vervoeging van de bedrijvende vorm van vonken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vonken | te vonken | ||||||
toekomend | zullen vonken | te zullen vonken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn gevonkt | te zijn gevonkt | ||||||
toekomend | gevonkt zullen zijn | gevonkt te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vonkend | gevonkt | ev. vonk |
mv. verouderd vonkt |
vonke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vonk | vonkt | vonkt | vonkt | vonkt | vonken | vonken | vonken | |
verleden (o.v.t.) | vonkte | vonkte | vonkte | vonkte | vonkte | vonkten | vonkten | vonkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vonken | zult/zal vonken | zult/zal vonken | zult vonken | zal vonken | zullen vonken | zullen vonken | zullen vonken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vonken | zou vonken | zou(dt) vonken | zoudt vonken | zou vonken | zouden vonken | zouden vonken | zouden vonken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevonkt | bent gevonkt | bent/is gevonkt | zijt gevonkt | is gevonkt | zijn gevonkt | zijn gevonkt | zijn gevonkt | |
verleden (v.v.t.) | was gevonkt | was gevonkt | was gevonkt | waart gevonkt | was gevonkt | waren gevonkt | waren gevonkt | waren gevonkt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevonkt zijn | zal/zult gevonkt zijn | zult/zal gevonkt zijn | zult gevonkt zijn | zal gevonkt zijn | zullen gevonkt zijn | zullen gevonkt zijn | zullen gevonkt zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevonkt zijn | zou gevonkt zijn | zou/zoudt gevonkt zijn | zoudt gevonkt zijn | zou gevonkt zijn | zouden gevonkt zijn | zouden gevonkt zijn | zouden gevonkt zijn |