vervoeging van de bedrijvende vorm van voorsorteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorsorteren | voor te sorteren | ||||||
toekomend | zullen voorsorteren voor zullen sorteren |
te zullen voorsorteren voor te zullen sorteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgesorteerd | te hebben voorgesorteerd | ||||||
toekomend | voorgesorteerd zullen hebben | voorgesorteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voorsorterend | voorgesorteerd | ev. sorteer voor |
mv. verouderd sorteert voor |
sortere voor (bijzin) voorsortere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | sorteer voor | sorteert voor | sorteert voor | sorteert voor | sorteert voor | sorteren voor | sorteren voor | sorteren voor | |
verleden (o.v.t.) | sorteerde voor | sorteerde voor | sorteerde voor | sorteerde voor | sorteerde voor | sorteerden voor | sorteerden voor | sorteerden voor | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorsorteren | zult/zal voorsorteren | zult/zal voorsorteren | zult voorsorteren | zal voorsorteren | zullen voorsorteren | zullen voorsorteren | zullen voorsorteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorsorteren | zou voorsorteren | zou(dt) voorsorteren | zoudt voorsorteren | zou voorsorteren | zouden voorsorteren | zouden voorsorteren | zouden voorsorteren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voorsorteer | voorsorteert | voorsorteert | voorsorteert | voorsorteert | voorsorteren | voorsorteren | voorsorteren | |
verleden (o.v.t.) | voorsorteerde | voorsorteerde | voorsorteerde | voorsorteerde | voorsorteerde | voorsorteerden | voorsorteerden | voorsorteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorsorteren voor zal sorteren |
zult/zal voorsorteren voor zult/zal sorteren |
zult/zal voorsorteren voor zult/zal sorteren |
zult voorsorteren voor zult sorteren |
zal voorsorteren voor zal sorteren |
zullen voorsorteren voor zullen sorteren |
zullen voorsorteren voor zullen sorteren |
zullen voorsorteren voor zullen sorteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorsorteren voor zou sorteren |
zou voorsorteren voor zou sorteren |
zou(dt) voorsorteren voor zou(dt) sorteren |
zoudt voorsorteren voor zoudt sorteren |
zou voorsorteren voor zou sorteren |
zouden voorsorteren voor zouden sorteren |
zouden voorsorteren voor zouden sorteren |
zouden voorsorteren voor zouden sorteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgesorteerd | hebt voorgesorteerd | hebt/heeft voorgesorteerd | hebt voorgesorteerd | heeft voorgesorteerd | hebben voorgesorteerd | hebben voorgesorteerd | hebben voorgesorteerd | |
verleden (v.v.t.) | had voorgesorteerd | had voorgesorteerd | had voorgesorteerd | hadt voorgesorteerd | had voorgesorteerd | hadden voorgesorteerd | hadden voorgesorteerd | hadden voorgesorteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgesorteerd hebben | zal/zult voorgesorteerd hebben | zult/zal voorgesorteerd hebben | zult voorgesorteerd hebben | zal voorgesorteerd hebben | zullen voorgesorteerd hebben | zullen voorgesorteerd hebben | zullen voorgesorteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgesorteerd hebben | zou voorgesorteerd hebben | zou/zoudt voorgesorteerd hebben | zoudt voorgesorteerd hebben | zou voorgesorteerd hebben | zouden voorgesorteerd hebben | zouden voorgesorteerd hebben | zouden voorgesorteerd hebben |