vervoeging van de bedrijvende vorm van voortbroderen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voortbroderen | voort te broderen | ||||||
toekomend | zullen voortbroderen voort zullen broderen |
te zullen voortbroderen voort te zullen broderen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voortgebrodeerd | te hebben voortgebrodeerd | ||||||
toekomend | voortgebrodeerd zullen hebben | voortgebrodeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voortbroderend | voortgebrodeerd | ev. brodeer voort |
mv. verouderd brodeert voort |
brodere voort (bijzin) voortbrodere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | brodeer voort | brodeert voort | brodeert voort | brodeert voort | brodeert voort | broderen voort | broderen voort | broderen voort | |
verleden (o.v.t.) | brodeerde voort | brodeerde voort | brodeerde voort | brodeerde voort | brodeerde voort | brodeerden voort | brodeerden voort | brodeerden voort | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortbroderen | zult/zal voortbroderen | zult/zal voortbroderen | zult voortbroderen | zal voortbroderen | zullen voortbroderen | zullen voortbroderen | zullen voortbroderen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortbroderen | zou voortbroderen | zou(dt) voortbroderen | zoudt voortbroderen | zou voortbroderen | zouden voortbroderen | zouden voortbroderen | zouden voortbroderen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voortbrodeer | voortbrodeert | voortbrodeert | voortbrodeert | voortbrodeert | voortbroderen | voortbroderen | voortbroderen | |
verleden (o.v.t.) | voortbrodeerde | voortbrodeerde | voortbrodeerde | voortbrodeerde | voortbrodeerde | voortbrodeerden | voortbrodeerden | voortbrodeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortbroderen voort zal broderen |
zult/zal voortbroderen voort zult/zal broderen |
zult/zal voortbroderen voort zult/zal broderen |
zult voortbroderen voort zult broderen |
zal voortbroderen voort zal broderen |
zullen voortbroderen voort zullen broderen |
zullen voortbroderen voort zullen broderen |
zullen voortbroderen voort zullen broderen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortbroderen voort zou broderen |
zou voortbroderen voort zou broderen |
zou(dt) voortbroderen voort zou(dt) broderen |
zoudt voortbroderen voort zoudt broderen |
zou voortbroderen voort zou broderen |
zouden voortbroderen voort zouden broderen |
zouden voortbroderen voort zouden broderen |
zouden voortbroderen voort zouden broderen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voortgebrodeerd | hebt voortgebrodeerd | hebt/heeft voortgebrodeerd | hebt voortgebrodeerd | heeft voortgebrodeerd | hebben voortgebrodeerd | hebben voortgebrodeerd | hebben voortgebrodeerd | |
verleden (v.v.t.) | had voortgebrodeerd | had voortgebrodeerd | had voortgebrodeerd | hadt voortgebrodeerd | had voortgebrodeerd | hadden voortgebrodeerd | hadden voortgebrodeerd | hadden voortgebrodeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voortgebrodeerd hebben | zal/zult voortgebrodeerd hebben | zult/zal voortgebrodeerd hebben | zult voortgebrodeerd hebben | zal voortgebrodeerd hebben | zullen voortgebrodeerd hebben | zullen voortgebrodeerd hebben | zullen voortgebrodeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voortgebrodeerd hebben | zou voortgebrodeerd hebben | zou/zoudt voortgebrodeerd hebben | zoudt voortgebrodeerd hebben | zou voortgebrodeerd hebben | zouden voortgebrodeerd hebben | zouden voortgebrodeerd hebben | zouden voortgebrodeerd hebben |