vervoeging van de bedrijvende vorm van zorg dragen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zorg dragen | zorg te dragen | ||||||
toekomend | zullen zorg dragen zorg zullen dragen |
te zullen zorg dragen zorg te zullen dragen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben zorg gedragen | te hebben zorg gedragen | ||||||
toekomend | zorg gedragen zullen hebben | zorg gedragen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
zorg dragend | zorg gedragen | ev. draag zorg |
mv. verouderd draagt zorg |
drage zorg (bijzin) zorgdrage | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | draag zorg | draagt zorg | draagt zorg | draagt zorg | draagt zorg | dragen zorg | dragen zorg | dragen zorg | |
verleden (o.v.t.) | droeg zorg | droeg zorg | droeg zorg | droegt zorg | droeg zorg | droegen zorg | droegen zorg | droegen zorg | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zorg dragen | zult/zal zorg dragen | zult/zal zorg dragen | zult zorg dragen | zal zorg dragen | zullen zorg dragen | zullen zorg dragen | zullen zorg dragen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zorg dragen | zou zorg dragen | zou(dt) zorg dragen | zoudt zorg dragen | zou zorg dragen | zouden zorg dragen | zouden zorg dragen | zouden zorg dragen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zorgdraag | zorgdraagt | zorgdraagt | zorgdraagt | zorgdraagt | zorgdragen | zorgdragen | zorgdragen | |
verleden (o.v.t.) | zorgdroeg | zorgdroeg | zorgdroeg | zorgdroegt | zorgdroeg | zorgdroegen | zorgdroegen | zorgdroegen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zorg dragen zorg zal dragen |
zult/zal zorg dragen zorg zult/zal dragen |
zult/zal zorg dragen zorg zult/zal dragen |
zult zorg dragen zorg zult dragen |
zal zorg dragen zorg zal dragen |
zullen zorg dragen zorg zullen dragen |
zullen zorg dragen zorg zullen dragen |
zullen zorg dragen zorg zullen dragen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zorg dragen zorg zou dragen |
zou zorg dragen zorg zou dragen |
zou(dt) zorg dragen zorg zou(dt) dragen |
zoudt zorg dragen zorg zoudt dragen |
zou zorg dragen zorg zou dragen |
zouden zorg dragen zorg zouden dragen |
zouden zorg dragen zorg zouden dragen |
zouden zorg dragen zorg zouden dragen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb zorg gedragen | hebt zorg gedragen | hebt/heeft zorg gedragen | hebt zorg gedragen | heeft zorg gedragen | hebben zorg gedragen | hebben zorg gedragen | hebben zorg gedragen | |
verleden (v.v.t.) | had zorg gedragen | had zorg gedragen | had zorg gedragen | hadt zorg gedragen | had zorg gedragen | hadden zorg gedragen | hadden zorg gedragen | hadden zorg gedragen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal zorg gedragen hebben | zal/zult zorg gedragen hebben | zult/zal zorg gedragen hebben | zult zorg gedragen hebben | zal zorg gedragen hebben | zullen zorg gedragen hebben | zullen zorg gedragen hebben | zullen zorg gedragen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou zorg gedragen hebben | zou zorg gedragen hebben | zou/zoudt zorg gedragen hebben | zoudt zorg gedragen hebben | zou zorg gedragen hebben | zouden zorg gedragen hebben | zouden zorg gedragen hebben | zouden zorg gedragen hebben |