vervoeging van de bedrijvende vorm van zwartwerken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zwartwerken | zwart te werken | ||||||
toekomend | zullen zwartwerken zwart zullen werken |
te zullen zwartwerken zwart te zullen werken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben zwartgewerkt | te hebben zwartgewerkt | ||||||
toekomend | zwartgewerkt zullen hebben | zwartgewerkt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
zwartwerkend | zwartgewerkt | ev. werk zwart |
mv. verouderd werkt zwart |
werke zwart (bijzin) zwartwerke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | werk zwart | werkt zwart | werkt zwart | werkt zwart | werkt zwart | werken zwart | werken zwart | werken zwart | |
verleden (o.v.t.) | werkte zwart | werkte zwart | werkte zwart | werkte zwart | werkte zwart | werkten zwart | werkten zwart | werkten zwart | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartwerken | zult/zal zwartwerken | zult/zal zwartwerken | zult zwartwerken | zal zwartwerken | zullen zwartwerken | zullen zwartwerken | zullen zwartwerken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartwerken | zou zwartwerken | zou(dt) zwartwerken | zoudt zwartwerken | zou zwartwerken | zouden zwartwerken | zouden zwartwerken | zouden zwartwerken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwartwerk | zwartwerkt | zwartwerkt | zwartwerkt | zwartwerkt | zwartwerken | zwartwerken | zwartwerken | |
verleden (o.v.t.) | zwartwerkte | zwartwerkte | zwartwerkte | zwartwerkte | zwartwerkte | zwartwerkten | zwartwerkten | zwartwerkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zwartwerken zwart zal werken |
zult/zal zwartwerken zwart zult/zal werken |
zult/zal zwartwerken zwart zult/zal werken |
zult zwartwerken zwart zult werken |
zal zwartwerken zwart zal werken |
zullen zwartwerken zwart zullen werken |
zullen zwartwerken zwart zullen werken |
zullen zwartwerken zwart zullen werken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zwartwerken zwart zou werken |
zou zwartwerken zwart zou werken |
zou(dt) zwartwerken zwart zou(dt) werken |
zoudt zwartwerken zwart zoudt werken |
zou zwartwerken zwart zou werken |
zouden zwartwerken zwart zouden werken |
zouden zwartwerken zwart zouden werken |
zouden zwartwerken zwart zouden werken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb zwartgewerkt | hebt zwartgewerkt | hebt/heeft zwartgewerkt | hebt zwartgewerkt | heeft zwartgewerkt | hebben zwartgewerkt | hebben zwartgewerkt | hebben zwartgewerkt | |
verleden (v.v.t.) | had zwartgewerkt | had zwartgewerkt | had zwartgewerkt | hadt zwartgewerkt | had zwartgewerkt | hadden zwartgewerkt | hadden zwartgewerkt | hadden zwartgewerkt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal zwartgewerkt hebben | zal/zult zwartgewerkt hebben | zult/zal zwartgewerkt hebben | zult zwartgewerkt hebben | zal zwartgewerkt hebben | zullen zwartgewerkt hebben | zullen zwartgewerkt hebben | zullen zwartgewerkt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou zwartgewerkt hebben | zou zwartgewerkt hebben | zou/zoudt zwartgewerkt hebben | zoudt zwartgewerkt hebben | zou zwartgewerkt hebben | zouden zwartgewerkt hebben | zouden zwartgewerkt hebben | zouden zwartgewerkt hebben |