vervoeging van de bedrijvende vorm van aanbesteden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanbesteden | aan te besteden | ||||||||
toekomend | zullen aanbesteden aan zullen besteden |
te zullen aanbesteden aan te zullen besteden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aanbesteed | te hebben aanbesteed | ||||||||
toekomend | aanbesteed zullen hebben | aanbesteed te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanbestedend | aanbesteed | ev. besteed aan |
mv. verouderd besteedt aan |
bestede aan (bijzin) aanbestede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | besteed aan | besteedt aan | besteedt aan | besteedt aan | besteedt aan | besteden aan | besteden aan | besteden aan | |||
verleden (o.v.t.) | besteedde aan | besteedde aan | besteedde aan | besteedde aan | besteedde aan | besteedden aan | besteedden aan | besteedden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbesteden | zult/zal aanbesteden | zult/zal aanbesteden | zult aanbesteden | zal aanbesteden | zullen aanbesteden | zullen aanbesteden | zullen aanbesteden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbesteden | zou aanbesteden | zou(dt) aanbesteden | zoudt aanbesteden | zou aanbesteden | zouden aanbesteden | zouden aanbesteden | zouden aanbesteden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanbesteed | aanbesteedt | aanbesteedt | aanbesteedt | aanbesteedt | aanbesteden | aanbesteden | aanbesteden | |||
verleden (o.v.t.) | aanbesteedde | aanbesteedde | aanbesteedde | aanbesteedde | aanbesteedde | aanbesteedden | aanbesteedden | aanbesteedden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbesteden aan zal besteden |
zult/zal aanbesteden aan zult/zal besteden |
zult/zal aanbesteden aan zult/zal besteden |
zult aanbesteden aan zult besteden |
zal aanbesteden aan zal besteden |
zullen aanbesteden aan zullen besteden |
zullen aanbesteden aan zullen besteden |
zullen aanbesteden aan zullen besteden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbesteden aan zou besteden |
zou aanbesteden aan zou besteden |
zou(dt) aanbesteden aan zou(dt) besteden |
zoudt aanbesteden aan zoudt besteden |
zou aanbesteden aan zou besteden |
zouden aanbesteden aan zouden besteden |
zouden aanbesteden aan zouden besteden |
zouden aanbesteden aan zouden besteden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aanbesteed | hebt aanbesteed | hebt/heeft aanbesteed | hebt aanbesteed | heeft aanbesteed | hebben aanbesteed | hebben aanbesteed | hebben aanbesteed | |||
verleden (v.v.t.) | had aanbesteed | had aanbesteed | had aanbesteed | hadt aanbesteed | had aanbesteed | hadden aanbesteed | hadden aanbesteed | hadden aanbesteed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aanbesteed hebben | zal/zult aanbesteed hebben | zult/zal aanbesteed hebben | zult aanbesteed hebben | zal aanbesteed hebben | zullen aanbesteed hebben | zullen aanbesteed hebben | zullen aanbesteed hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aanbesteed hebben | zou aanbesteed hebben | zou/zoudt aanbesteed hebben | zoudt aanbesteed hebben | zou aanbesteed hebben | zouden aanbesteed hebben | zouden aanbesteed hebben | zouden aanbesteed hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aanbesteed worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aanbesteed | er is aanbesteed | |||||||||
verleden | er werd aanbesteed | er was aanbesteed | |||||||||
toekomend | er zal aanbesteed worden | er zal aanbesteed zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aanbesteed worden | er zou aanbesteed zijn | |||||||||
lijdende vorm aanbesteed worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanbesteed worden | aanbesteed te worden | ||||||||
toekomend | aanbesteed zullen worden | aanbesteed te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aanbesteed zijn | aanbesteed te zijn | ||||||||
toekomend | aanbesteed zullen zijn | aanbesteed te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aanbesteed | wordt aanbesteed | wordt aanbesteed | wordt aanbesteed | wordt aanbesteed | worden aanbesteed | worden aanbesteed | worden aanbesteed | |||
verleden (o.v.t.) | werd aanbesteed | werd aanbesteed | werd aanbesteed | werdt aanbesteed | werd aanbesteed | werden aanbesteed | werden aanbesteed | werden aanbesteed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanbesteed worden | zult aanbesteed worden | zult aanbesteed worden | zult aanbesteed worden | zal aanbesteed worden | zullen aanbesteed worden | zullen aanbesteed worden | zullen aanbesteed worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanbesteed worden | zou aanbesteed worden | zou/zoudt aanbesteed worden | zoudt aanbesteed worden | zou aanbesteed worden | zouden aanbesteed worden | zouden aanbesteed worden | zouden aanbesteed worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aanbesteed | bent aanbesteed | bent/is aanbesteed | zijt aanbesteed | is aanbesteed | zijn aanbesteed | zijn aanbesteed | zijn aanbesteed | |||
verleden (v.v.t.) | was aanbesteed | was aanbesteed | was aanbesteed | waart aanbesteed | was aanbesteed | waren aanbesteed | waren aanbesteed | waren aanbesteed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aanbesteed zijn | zult aanbesteed zijn | zult aanbesteed zijn | zult aanbesteed zijn | zal aanbesteed zijn | zullen aanbesteed zijn | zullen aanbesteed zijn | zullen aanbesteed zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aanbesteed zijn | zou aanbesteed zijn | zou/zoudt aanbesteed zijn | zoudt aanbesteed zijn | zou aanbesteed zijn | zouden aanbesteed zijn | zouden aanbesteed zijn | zouden aanbesteed zijn |