vervoeging van de bedrijvende vorm van aankaarten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aankaarten | aan te kaarten | ||||||||
toekomend | zullen aankaarten aan zullen kaarten |
te zullen aankaarten aan te zullen kaarten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangekaart | te hebben aangekaart | ||||||||
toekomend | aangekaart zullen hebben | aangekaart te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aankaartend | aangekaart | ev. kaart aan |
mv. verouderd kaart aan |
kaarte aan (bijzin) aankaarte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kaart aan | kaart aan | kaart aan | kaart aan | kaart aan | kaarten aan | kaarten aan | kaarten aan | |||
verleden (o.v.t.) | kaartte aan | kaartte aan | kaartte aan | kaartte aan | kaartte aan | kaartten aan | kaartten aan | kaartten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aankaarten | zult/zal aankaarten | zult/zal aankaarten | zult aankaarten | zal aankaarten | zullen aankaarten | zullen aankaarten | zullen aankaarten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aankaarten | zou aankaarten | zou(dt) aankaarten | zoudt aankaarten | zou aankaarten | zouden aankaarten | zouden aankaarten | zouden aankaarten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aankaart | aankaart | aankaart | aankaart | aankaart | aankaarten | aankaarten | aankaarten | |||
verleden (o.v.t.) | aankaartte | aankaartte | aankaartte | aankaartte | aankaartte | aankaartten | aankaartten | aankaartten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aankaarten aan zal kaarten |
zult/zal aankaarten aan zult/zal kaarten |
zult/zal aankaarten aan zult/zal kaarten |
zult aankaarten aan zult kaarten |
zal aankaarten aan zal kaarten |
zullen aankaarten aan zullen kaarten |
zullen aankaarten aan zullen kaarten |
zullen aankaarten aan zullen kaarten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aankaarten aan zou kaarten |
zou aankaarten aan zou kaarten |
zou(dt) aankaarten aan zou(dt) kaarten |
zoudt aankaarten aan zoudt kaarten |
zou aankaarten aan zou kaarten |
zouden aankaarten aan zouden kaarten |
zouden aankaarten aan zouden kaarten |
zouden aankaarten aan zouden kaarten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangekaart | hebt aangekaart | hebt/heeft aangekaart | hebt aangekaart | heeft aangekaart | hebben aangekaart | hebben aangekaart | hebben aangekaart | |||
verleden (v.v.t.) | had aangekaart | had aangekaart | had aangekaart | hadt aangekaart | had aangekaart | hadden aangekaart | hadden aangekaart | hadden aangekaart | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangekaart hebben | zal/zult aangekaart hebben | zult/zal aangekaart hebben | zult aangekaart hebben | zal aangekaart hebben | zullen aangekaart hebben | zullen aangekaart hebben | zullen aangekaart hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangekaart hebben | zou aangekaart hebben | zou/zoudt aangekaart hebben | zoudt aangekaart hebben | zou aangekaart hebben | zouden aangekaart hebben | zouden aangekaart hebben | zouden aangekaart hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangekaart worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangekaart | er is aangekaart | |||||||||
verleden | er werd aangekaart | er was aangekaart | |||||||||
toekomend | er zal aangekaart worden | er zal aangekaart zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangekaart worden | er zou aangekaart zijn | |||||||||
lijdende vorm aangekaart worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangekaart worden | aangekaart te worden | ||||||||
toekomend | aangekaart zullen worden | aangekaart te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangekaart zijn | aangekaart te zijn | ||||||||
toekomend | aangekaart zullen zijn | aangekaart te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangekaart | wordt aangekaart | wordt aangekaart | wordt aangekaart | wordt aangekaart | worden aangekaart | worden aangekaart | worden aangekaart | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangekaart | werd aangekaart | werd aangekaart | werdt aangekaart | werd aangekaart | werden aangekaart | werden aangekaart | werden aangekaart | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangekaart worden | zult aangekaart worden | zult aangekaart worden | zult aangekaart worden | zal aangekaart worden | zullen aangekaart worden | zullen aangekaart worden | zullen aangekaart worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangekaart worden | zou aangekaart worden | zou/zoudt aangekaart worden | zoudt aangekaart worden | zou aangekaart worden | zouden aangekaart worden | zouden aangekaart worden | zouden aangekaart worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangekaart | bent aangekaart | bent/is aangekaart | zijt aangekaart | is aangekaart | zijn aangekaart | zijn aangekaart | zijn aangekaart | |||
verleden (v.v.t.) | was aangekaart | was aangekaart | was aangekaart | waart aangekaart | was aangekaart | waren aangekaart | waren aangekaart | waren aangekaart | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangekaart zijn | zult aangekaart zijn | zult aangekaart zijn | zult aangekaart zijn | zal aangekaart zijn | zullen aangekaart zijn | zullen aangekaart zijn | zullen aangekaart zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangekaart zijn | zou aangekaart zijn | zou/zoudt aangekaart zijn | zoudt aangekaart zijn | zou aangekaart zijn | zouden aangekaart zijn | zouden aangekaart zijn | zouden aangekaart zijn |