vervoeging van de bedrijvende vorm van aanmoedigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanmoedigen | aan te moedigen | ||||||
toekomend | zullen aanmoedigen aan zullen moedigen |
te zullen aanmoedigen aan te zullen moedigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangemoedigd | te hebben aangemoedigd | ||||||
toekomend | aangemoedigd zullen hebben | aangemoedigd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanmoedigend | aangemoedigd | ev. moedig aan |
mv. verouderd moedigt aan |
moedige aan (bijzin) aanmoedige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | moedig aan | moedigt aan | moedigt aan | moedigt aan | moedigt aan | moedigen aan | moedigen aan | moedigen aan | |
verleden (o.v.t.) | moedigde aan | moedigde aan | moedigde aan | moedigde aan | moedigde aan | moedigden aan | moedigden aan | moedigden aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanmoedigen | zult/zal aanmoedigen | zult/zal aanmoedigen | zult aanmoedigen | zal aanmoedigen | zullen aanmoedigen | zullen aanmoedigen | zullen aanmoedigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanmoedigen | zou aanmoedigen | zou(dt) aanmoedigen | zoudt aanmoedigen | zou aanmoedigen | zouden aanmoedigen | zouden aanmoedigen | zouden aanmoedigen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanmoedig | aanmoedigt | aanmoedigt | aanmoedigt | aanmoedigt | aanmoedigen | aanmoedigen | aanmoedigen | |
verleden (o.v.t.) | aanmoedigde | aanmoedigde | aanmoedigde | aanmoedigde | aanmoedigde | aanmoedigden | aanmoedigden | aanmoedigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanmoedigen aan zal moedigen |
zult/zal aanmoedigen aan zult/zal moedigen |
zult/zal aanmoedigen aan zult/zal moedigen |
zult aanmoedigen aan zult moedigen |
zal aanmoedigen aan zal moedigen |
zullen aanmoedigen aan zullen moedigen |
zullen aanmoedigen aan zullen moedigen |
zullen aanmoedigen aan zullen moedigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanmoedigen aan zou moedigen |
zou aanmoedigen aan zou moedigen |
zou(dt) aanmoedigen aan zou(dt) moedigen |
zoudt aanmoedigen aan zoudt moedigen |
zou aanmoedigen aan zou moedigen |
zouden aanmoedigen aan zouden moedigen |
zouden aanmoedigen aan zouden moedigen |
zouden aanmoedigen aan zouden moedigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangemoedigd | hebt aangemoedigd | hebt/heeft aangemoedigd | hebt aangemoedigd | heeft aangemoedigd | hebben aangemoedigd | hebben aangemoedigd | hebben aangemoedigd | |
verleden (v.v.t.) | had aangemoedigd | had aangemoedigd | had aangemoedigd | hadt aangemoedigd | had aangemoedigd | hadden aangemoedigd | hadden aangemoedigd | hadden aangemoedigd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangemoedigd hebben | zal/zult aangemoedigd hebben | zult/zal aangemoedigd hebben | zult aangemoedigd hebben | zal aangemoedigd hebben | zullen aangemoedigd hebben | zullen aangemoedigd hebben | zullen aangemoedigd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangemoedigd hebben | zou aangemoedigd hebben | zou/zoudt aangemoedigd hebben | zoudt aangemoedigd hebben | zou aangemoedigd hebben | zouden aangemoedigd hebben | zouden aangemoedigd hebben | zouden aangemoedigd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm aangemoedigd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt aangemoedigd | er is aangemoedigd | |||||||
verleden | er werd aangemoedigd | er was aangemoedigd | |||||||
toekomend | er zal aangemoedigd worden | er zal aangemoedigd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou aangemoedigd worden | er zou aangemoedigd zijn |