vervoeging van de bedrijvende vorm van aanstevenen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanstevenen | aan te stevenen | ||||||
toekomend | zullen aanstevenen aan zullen stevenen |
te zullen aanstevenen aan te zullen stevenen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangestevend | te hebben aangestevend | ||||||
toekomend | aangestevend zullen hebben | aangestevend te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanstevenend | aangestevend | ev. steven aan |
mv. verouderd stevent aan |
stevene aan (bijzin) aanstevene | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | steven aan | stevent aan | stevent aan | stevent aan | stevent aan | stevenen aan | stevenen aan | stevenen aan | |
verleden (o.v.t.) | stevende aan | stevende aan | stevende aan | stevende aan | stevende aan | stevenden aan | stevenden aan | stevenden aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanstevenen | zult/zal aanstevenen | zult/zal aanstevenen | zult aanstevenen | zal aanstevenen | zullen aanstevenen | zullen aanstevenen | zullen aanstevenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanstevenen | zou aanstevenen | zou(dt) aanstevenen | zoudt aanstevenen | zou aanstevenen | zouden aanstevenen | zouden aanstevenen | zouden aanstevenen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aansteven | aanstevent | aanstevent | aanstevent | aanstevent | aanstevenen | aanstevenen | aanstevenen | |
verleden (o.v.t.) | aanstevende | aanstevende | aanstevende | aanstevende | aanstevende | aanstevenden | aanstevenden | aanstevenden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanstevenen aan zal stevenen |
zult/zal aanstevenen aan zult/zal stevenen |
zult/zal aanstevenen aan zult/zal stevenen |
zult aanstevenen aan zult stevenen |
zal aanstevenen aan zal stevenen |
zullen aanstevenen aan zullen stevenen |
zullen aanstevenen aan zullen stevenen |
zullen aanstevenen aan zullen stevenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanstevenen aan zou stevenen |
zou aanstevenen aan zou stevenen |
zou(dt) aanstevenen aan zou(dt) stevenen |
zoudt aanstevenen aan zoudt stevenen |
zou aanstevenen aan zou stevenen |
zouden aanstevenen aan zouden stevenen |
zouden aanstevenen aan zouden stevenen |
zouden aanstevenen aan zouden stevenen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangestevend | hebt aangestevend | hebt/heeft aangestevend | hebt aangestevend | heeft aangestevend | hebben aangestevend | hebben aangestevend | hebben aangestevend | |
verleden (v.v.t.) | had aangestevend | had aangestevend | had aangestevend | hadt aangestevend | had aangestevend | hadden aangestevend | hadden aangestevend | hadden aangestevend | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangestevend hebben | zal/zult aangestevend hebben | zult/zal aangestevend hebben | zult aangestevend hebben | zal aangestevend hebben | zullen aangestevend hebben | zullen aangestevend hebben | zullen aangestevend hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangestevend hebben | zou aangestevend hebben | zou/zoudt aangestevend hebben | zoudt aangestevend hebben | zou aangestevend hebben | zouden aangestevend hebben | zouden aangestevend hebben | zouden aangestevend hebben |