vervoeging van de bedrijvende vorm van aanvoelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanvoelen | aan te voelen | ||||||||
toekomend | zullen aanvoelen aan zullen voelen |
te zullen aanvoelen aan te zullen voelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangevoeld | te hebben aangevoeld | ||||||||
toekomend | aangevoeld zullen hebben | aangevoeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanvoelend | aangevoeld | ev. voel aan |
mv. verouderd voelt aan |
voele aan (bijzin) aanvoele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | voel aan | voelt aan | voelt aan | voelt aan | voelt aan | voelen aan | voelen aan | voelen aan | |||
verleden (o.v.t.) | voelde aan | voelde aan | voelde aan | voelde aan | voelde aan | voelden aan | voelden aan | voelden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanvoelen | zult/zal aanvoelen | zult/zal aanvoelen | zult aanvoelen | zal aanvoelen | zullen aanvoelen | zullen aanvoelen | zullen aanvoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanvoelen | zou aanvoelen | zou(dt) aanvoelen | zoudt aanvoelen | zou aanvoelen | zouden aanvoelen | zouden aanvoelen | zouden aanvoelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanvoel | aanvoelt | aanvoelt | aanvoelt | aanvoelt | aanvoelen | aanvoelen | aanvoelen | |||
verleden (o.v.t.) | aanvoelde | aanvoelde | aanvoelde | aanvoelde | aanvoelde | aanvoelden | aanvoelden | aanvoelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanvoelen aan zal voelen |
zult/zal aanvoelen aan zult/zal voelen |
zult/zal aanvoelen aan zult/zal voelen |
zult aanvoelen aan zult voelen |
zal aanvoelen aan zal voelen |
zullen aanvoelen aan zullen voelen |
zullen aanvoelen aan zullen voelen |
zullen aanvoelen aan zullen voelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanvoelen aan zou voelen |
zou aanvoelen aan zou voelen |
zou(dt) aanvoelen aan zou(dt) voelen |
zoudt aanvoelen aan zoudt voelen |
zou aanvoelen aan zou voelen |
zouden aanvoelen aan zouden voelen |
zouden aanvoelen aan zouden voelen |
zouden aanvoelen aan zouden voelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangevoeld | hebt aangevoeld | hebt/heeft aangevoeld | hebt aangevoeld | heeft aangevoeld | hebben aangevoeld | hebben aangevoeld | hebben aangevoeld | |||
verleden (v.v.t.) | had aangevoeld | had aangevoeld | had aangevoeld | hadt aangevoeld | had aangevoeld | hadden aangevoeld | hadden aangevoeld | hadden aangevoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangevoeld hebben | zal/zult aangevoeld hebben | zult/zal aangevoeld hebben | zult aangevoeld hebben | zal aangevoeld hebben | zullen aangevoeld hebben | zullen aangevoeld hebben | zullen aangevoeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangevoeld hebben | zou aangevoeld hebben | zou/zoudt aangevoeld hebben | zoudt aangevoeld hebben | zou aangevoeld hebben | zouden aangevoeld hebben | zouden aangevoeld hebben | zouden aangevoeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangevoeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangevoeld | er is aangevoeld | |||||||||
verleden | er werd aangevoeld | er was aangevoeld | |||||||||
toekomend | er zal aangevoeld worden | er zal aangevoeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangevoeld worden | er zou aangevoeld zijn | |||||||||
lijdende vorm aangevoeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangevoeld worden | aangevoeld te worden | ||||||||
toekomend | aangevoeld zullen worden | aangevoeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangevoeld zijn | aangevoeld te zijn | ||||||||
toekomend | aangevoeld zullen zijn | aangevoeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangevoeld | wordt aangevoeld | wordt aangevoeld | wordt aangevoeld | wordt aangevoeld | worden aangevoeld | worden aangevoeld | worden aangevoeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangevoeld | werd aangevoeld | werd aangevoeld | werdt aangevoeld | werd aangevoeld | werden aangevoeld | werden aangevoeld | werden aangevoeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangevoeld worden | zult aangevoeld worden | zult aangevoeld worden | zult aangevoeld worden | zal aangevoeld worden | zullen aangevoeld worden | zullen aangevoeld worden | zullen aangevoeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangevoeld worden | zou aangevoeld worden | zou/zoudt aangevoeld worden | zoudt aangevoeld worden | zou aangevoeld worden | zouden aangevoeld worden | zouden aangevoeld worden | zouden aangevoeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangevoeld | bent aangevoeld | bent/is aangevoeld | zijt aangevoeld | is aangevoeld | zijn aangevoeld | zijn aangevoeld | zijn aangevoeld | |||
verleden (v.v.t.) | was aangevoeld | was aangevoeld | was aangevoeld | waart aangevoeld | was aangevoeld | waren aangevoeld | waren aangevoeld | waren aangevoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangevoeld zijn | zult aangevoeld zijn | zult aangevoeld zijn | zult aangevoeld zijn | zal aangevoeld zijn | zullen aangevoeld zijn | zullen aangevoeld zijn | zullen aangevoeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangevoeld zijn | zou aangevoeld zijn | zou/zoudt aangevoeld zijn | zoudt aangevoeld zijn | zou aangevoeld zijn | zouden aangevoeld zijn | zouden aangevoeld zijn | zouden aangevoeld zijn |