vervoeging van de bedrijvende vorm van aanvullen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanvullen | aan te vullen | ||||||||
toekomend | zullen aanvullen aan zullen vullen |
te zullen aanvullen aan te zullen vullen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangevuld | te hebben aangevuld | ||||||||
toekomend | aangevuld zullen hebben | aangevuld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanvullend | aangevuld | ev. vul aan |
mv. verouderd vult aan |
vulle aan (bijzin) aanvulle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vul aan | vult aan | vult aan | vult aan | vult aan | vullen aan | vullen aan | vullen aan | |||
verleden (o.v.t.) | vulde aan | vulde aan | vulde aan | vulde aan | vulde aan | vulden aan | vulden aan | vulden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanvullen | zult/zal aanvullen | zult/zal aanvullen | zult aanvullen | zal aanvullen | zullen aanvullen | zullen aanvullen | zullen aanvullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanvullen | zou aanvullen | zou(dt) aanvullen | zoudt aanvullen | zou aanvullen | zouden aanvullen | zouden aanvullen | zouden aanvullen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanvul | aanvult | aanvult | aanvult | aanvult | aanvullen | aanvullen | aanvullen | |||
verleden (o.v.t.) | aanvulde | aanvulde | aanvulde | aanvulde | aanvulde | aanvulden | aanvulden | aanvulden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanvullen aan zal vullen |
zult/zal aanvullen aan zult/zal vullen |
zult/zal aanvullen aan zult/zal vullen |
zult aanvullen aan zult vullen |
zal aanvullen aan zal vullen |
zullen aanvullen aan zullen vullen |
zullen aanvullen aan zullen vullen |
zullen aanvullen aan zullen vullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanvullen aan zou vullen |
zou aanvullen aan zou vullen |
zou(dt) aanvullen aan zou(dt) vullen |
zoudt aanvullen aan zoudt vullen |
zou aanvullen aan zou vullen |
zouden aanvullen aan zouden vullen |
zouden aanvullen aan zouden vullen |
zouden aanvullen aan zouden vullen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangevuld | hebt aangevuld | hebt/heeft aangevuld | hebt aangevuld | heeft aangevuld | hebben aangevuld | hebben aangevuld | hebben aangevuld | |||
verleden (v.v.t.) | had aangevuld | had aangevuld | had aangevuld | hadt aangevuld | had aangevuld | hadden aangevuld | hadden aangevuld | hadden aangevuld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangevuld hebben | zal/zult aangevuld hebben | zult/zal aangevuld hebben | zult aangevuld hebben | zal aangevuld hebben | zullen aangevuld hebben | zullen aangevuld hebben | zullen aangevuld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangevuld hebben | zou aangevuld hebben | zou/zoudt aangevuld hebben | zoudt aangevuld hebben | zou aangevuld hebben | zouden aangevuld hebben | zouden aangevuld hebben | zouden aangevuld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangevuld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangevuld | er is aangevuld | |||||||||
verleden | er werd aangevuld | er was aangevuld | |||||||||
toekomend | er zal aangevuld worden | er zal aangevuld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangevuld worden | er zou aangevuld zijn | |||||||||
lijdende vorm aangevuld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangevuld worden | aangevuld te worden | ||||||||
toekomend | aangevuld zullen worden | aangevuld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangevuld zijn | aangevuld te zijn | ||||||||
toekomend | aangevuld zullen zijn | aangevuld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangevuld | wordt aangevuld | wordt aangevuld | wordt aangevuld | wordt aangevuld | worden aangevuld | worden aangevuld | worden aangevuld | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangevuld | werd aangevuld | werd aangevuld | werdt aangevuld | werd aangevuld | werden aangevuld | werden aangevuld | werden aangevuld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangevuld worden | zult aangevuld worden | zult aangevuld worden | zult aangevuld worden | zal aangevuld worden | zullen aangevuld worden | zullen aangevuld worden | zullen aangevuld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangevuld worden | zou aangevuld worden | zou/zoudt aangevuld worden | zoudt aangevuld worden | zou aangevuld worden | zouden aangevuld worden | zouden aangevuld worden | zouden aangevuld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangevuld | bent aangevuld | bent/is aangevuld | zijt aangevuld | is aangevuld | zijn aangevuld | zijn aangevuld | zijn aangevuld | |||
verleden (v.v.t.) | was aangevuld | was aangevuld | was aangevuld | waart aangevuld | was aangevuld | waren aangevuld | waren aangevuld | waren aangevuld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangevuld zijn | zult aangevuld zijn | zult aangevuld zijn | zult aangevuld zijn | zal aangevuld zijn | zullen aangevuld zijn | zullen aangevuld zijn | zullen aangevuld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangevuld zijn | zou aangevuld zijn | zou/zoudt aangevuld zijn | zoudt aangevuld zijn | zou aangevuld zijn | zouden aangevuld zijn | zouden aangevuld zijn | zouden aangevuld zijn |