vervoeging van de bedrijvende vorm van aborteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aborteren | te aborteren | ||||||
toekomend | zullen aborteren | te zullen aborteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geaborteerd | te hebben geaborteerd | ||||||
toekomend | geaborteerd zullen hebben | geaborteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aborterend | geaborteerd | ev. aborteer |
mv. verouderd aborteert |
abortere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | aborteer | aborteert | aborteert | aborteert | aborteert | aborteren | aborteren | aborteren | |
verleden (o.v.t.) | aborteerde | aborteerde | aborteerde | aborteerde | aborteerde | aborteerden | aborteerden | aborteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aborteren | zult/zal aborteren | zult/zal aborteren | zult aborteren | zal aborteren | zullen aborteren | zullen aborteren | zullen aborteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aborteren | zou aborteren | zou(dt) aborteren | zoudt aborteren | zou aborteren | zouden aborteren | zouden aborteren | zouden aborteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geaborteerd | hebt geaborteerd | hebt/heeft geaborteerd | hebt geaborteerd | heeft geaborteerd | hebben geaborteerd | hebben geaborteerd | hebben geaborteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geaborteerd | had geaborteerd | had geaborteerd | hadt geaborteerd | had geaborteerd | hadden geaborteerd | hadden geaborteerd | hadden geaborteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaborteerd hebben | zal/zult geaborteerd hebben | zult/zal geaborteerd hebben | zult geaborteerd hebben | zal geaborteerd hebben | zullen geaborteerd hebben | zullen geaborteerd hebben | zullen geaborteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaborteerd hebben | zou geaborteerd hebben | zou/zoudt geaborteerd hebben | zoudt geaborteerd hebben | zou geaborteerd hebben | zouden geaborteerd hebben | zouden geaborteerd hebben | zouden geaborteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geaborteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geaborteerd | er is geaborteerd | |||||||
verleden | er werd geaborteerd | er was geaborteerd | |||||||
toekomend | er zal geaborteerd worden | er zal geaborteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geaborteerd worden | er zou geaborteerd zijn |