vervoeging van de bedrijvende vorm van afdraaien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afdraaien | af te draaien | ||||||||
toekomend | zullen afdraaien af zullen draaien |
te zullen afdraaien af te zullen draaien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgedraaid | te hebben afgedraaid | ||||||||
toekomend | afgedraaid zullen hebben | afgedraaid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afdraaiend | afgedraaid | ev. draai af |
mv. verouderd draait af |
draaie af (bijzin) afdraaie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | draai af | draait af | draait af | draait af | draait af | draaien af | draaien af | draaien af | |||
verleden (o.v.t.) | draaide af | draaide af | draaide af | draaide af | draaide af | draaiden af | draaiden af | draaiden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdraaien | zult/zal afdraaien | zult/zal afdraaien | zult afdraaien | zal afdraaien | zullen afdraaien | zullen afdraaien | zullen afdraaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdraaien | zou afdraaien | zou(dt) afdraaien | zoudt afdraaien | zou afdraaien | zouden afdraaien | zouden afdraaien | zouden afdraaien | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afdraai | afdraait | afdraait | afdraait | afdraait | afdraaien | afdraaien | afdraaien | |||
verleden (o.v.t.) | afdraaide | afdraaide | afdraaide | afdraaide | afdraaide | afdraaiden | afdraaiden | afdraaiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdraaien af zal draaien |
zult/zal afdraaien af zult/zal draaien |
zult/zal afdraaien af zult/zal draaien |
zult afdraaien af zult draaien |
zal afdraaien af zal draaien |
zullen afdraaien af zullen draaien |
zullen afdraaien af zullen draaien |
zullen afdraaien af zullen draaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdraaien af zou draaien |
zou afdraaien af zou draaien |
zou(dt) afdraaien af zou(dt) draaien |
zoudt afdraaien af zoudt draaien |
zou afdraaien af zou draaien |
zouden afdraaien af zouden draaien |
zouden afdraaien af zouden draaien |
zouden afdraaien af zouden draaien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgedraaid | hebt afgedraaid | hebt/heeft afgedraaid | hebt afgedraaid | heeft afgedraaid | hebben afgedraaid | hebben afgedraaid | hebben afgedraaid | |||
verleden (v.v.t.) | had afgedraaid | had afgedraaid | had afgedraaid | hadt afgedraaid | had afgedraaid | hadden afgedraaid | hadden afgedraaid | hadden afgedraaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgedraaid hebben | zal/zult afgedraaid hebben | zult/zal afgedraaid hebben | zult afgedraaid hebben | zal afgedraaid hebben | zullen afgedraaid hebben | zullen afgedraaid hebben | zullen afgedraaid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgedraaid hebben | zou afgedraaid hebben | zou/zoudt afgedraaid hebben | zoudt afgedraaid hebben | zou afgedraaid hebben | zouden afgedraaid hebben | zouden afgedraaid hebben | zouden afgedraaid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgedraaid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgedraaid | er is afgedraaid | |||||||||
verleden | er werd afgedraaid | er was afgedraaid | |||||||||
toekomend | er zal afgedraaid worden | er zal afgedraaid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgedraaid worden | er zou afgedraaid zijn | |||||||||
lijdende vorm afgedraaid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgedraaid worden | afgedraaid te worden | ||||||||
toekomend | afgedraaid zullen worden | afgedraaid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgedraaid zijn | afgedraaid te zijn | ||||||||
toekomend | afgedraaid zullen zijn | afgedraaid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgedraaid | wordt afgedraaid | wordt afgedraaid | wordt afgedraaid | wordt afgedraaid | worden afgedraaid | worden afgedraaid | worden afgedraaid | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgedraaid | werd afgedraaid | werd afgedraaid | werdt afgedraaid | werd afgedraaid | werden afgedraaid | werden afgedraaid | werden afgedraaid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgedraaid worden | zult afgedraaid worden | zult afgedraaid worden | zult afgedraaid worden | zal afgedraaid worden | zullen afgedraaid worden | zullen afgedraaid worden | zullen afgedraaid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgedraaid worden | zou afgedraaid worden | zou/zoudt afgedraaid worden | zoudt afgedraaid worden | zou afgedraaid worden | zouden afgedraaid worden | zouden afgedraaid worden | zouden afgedraaid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgedraaid | bent afgedraaid | bent/is afgedraaid | zijt afgedraaid | is afgedraaid | zijn afgedraaid | zijn afgedraaid | zijn afgedraaid | |||
verleden (v.v.t.) | was afgedraaid | was afgedraaid | was afgedraaid | waart afgedraaid | was afgedraaid | waren afgedraaid | waren afgedraaid | waren afgedraaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgedraaid zijn | zult afgedraaid zijn | zult afgedraaid zijn | zult afgedraaid zijn | zal afgedraaid zijn | zullen afgedraaid zijn | zullen afgedraaid zijn | zullen afgedraaid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgedraaid zijn | zou afgedraaid zijn | zou/zoudt afgedraaid zijn | zoudt afgedraaid zijn | zou afgedraaid zijn | zouden afgedraaid zijn | zouden afgedraaid zijn | zouden afgedraaid zijn |