vervoeging van de bedrijvende vorm van affluiten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | affluiten | af te fluiten | ||||||
toekomend | zullen affluiten af zullen fluiten |
te zullen affluiten af te zullen fluiten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgefloten | te hebben afgefloten | ||||||
toekomend | afgefloten zullen hebben | afgefloten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
affluitend | afgefloten | ev. fluit af |
mv. verouderd fluit af |
fluite af (bijzin) affluite | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | fluit af | fluit af | fluit af | fluit af | fluit af | fluiten af | fluiten af | fluiten af | |
verleden (o.v.t.) | floot af | floot af | floot af | floot af | floot af | floten af | floten af | floten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal affluiten | zult/zal affluiten | zult/zal affluiten | zult affluiten | zal affluiten | zullen affluiten | zullen affluiten | zullen affluiten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou affluiten | zou affluiten | zou(dt) affluiten | zoudt affluiten | zou affluiten | zouden affluiten | zouden affluiten | zouden affluiten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | affluit | affluit | affluit | affluit | affluit | affluiten | affluiten | affluiten | |
verleden (o.v.t.) | affloot | affloot | affloot | affloot | affloot | affloten | affloten | affloten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal affluiten af zal fluiten |
zult/zal affluiten af zult/zal fluiten |
zult/zal affluiten af zult/zal fluiten |
zult affluiten af zult fluiten |
zal affluiten af zal fluiten |
zullen affluiten af zullen fluiten |
zullen affluiten af zullen fluiten |
zullen affluiten af zullen fluiten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou affluiten af zou fluiten |
zou affluiten af zou fluiten |
zou(dt) affluiten af zou(dt) fluiten |
zoudt affluiten af zoudt fluiten |
zou affluiten af zou fluiten |
zouden affluiten af zouden fluiten |
zouden affluiten af zouden fluiten |
zouden affluiten af zouden fluiten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgefloten | hebt afgefloten | hebt/heeft afgefloten | hebt afgefloten | heeft afgefloten | hebben afgefloten | hebben afgefloten | hebben afgefloten | |
verleden (v.v.t.) | had afgefloten | had afgefloten | had afgefloten | hadt afgefloten | had afgefloten | hadden afgefloten | hadden afgefloten | hadden afgefloten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgefloten hebben | zal/zult afgefloten hebben | zult/zal afgefloten hebben | zult afgefloten hebben | zal afgefloten hebben | zullen afgefloten hebben | zullen afgefloten hebben | zullen afgefloten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgefloten hebben | zou afgefloten hebben | zou/zoudt afgefloten hebben | zoudt afgefloten hebben | zou afgefloten hebben | zouden afgefloten hebben | zouden afgefloten hebben | zouden afgefloten hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm afgefloten worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt afgefloten | er is afgefloten | |||||||
verleden | er werd afgefloten | er was afgefloten | |||||||
toekomend | er zal afgefloten worden | er zal afgefloten zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou afgefloten worden | er zou afgefloten zijn |