vervoeging van de bedrijvende vorm van afleggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afleggen | af te leggen | ||||||||
toekomend | zullen afleggen af zullen leggen |
te zullen afleggen af te zullen leggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgelegd | te hebben afgelegd | ||||||||
toekomend | afgelegd zullen hebben | afgelegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afleggend | afgelegd | ev. leg af |
mv. verouderd legt af |
legge af (bijzin) aflegge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | leg af | legt af | legt af | legt af | legt af | leggen af | leggen af | leggen af | |||
verleden (o.v.t.) | legde af | legde af | legde af | legde af | legde af | legden af | legden af | legden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afleggen | zult/zal afleggen | zult/zal afleggen | zult afleggen | zal afleggen | zullen afleggen | zullen afleggen | zullen afleggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afleggen | zou afleggen | zou(dt) afleggen | zoudt afleggen | zou afleggen | zouden afleggen | zouden afleggen | zouden afleggen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afleg | aflegt | aflegt | aflegt | aflegt | afleggen | afleggen | afleggen | |||
verleden (o.v.t.) | aflegde | aflegde | aflegde | aflegde | aflegde | aflegden | aflegden | aflegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afleggen af zal leggen |
zult/zal afleggen af zult/zal leggen |
zult/zal afleggen af zult/zal leggen |
zult afleggen af zult leggen |
zal afleggen af zal leggen |
zullen afleggen af zullen leggen |
zullen afleggen af zullen leggen |
zullen afleggen af zullen leggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afleggen af zou leggen |
zou afleggen af zou leggen |
zou(dt) afleggen af zou(dt) leggen |
zoudt afleggen af zoudt leggen |
zou afleggen af zou leggen |
zouden afleggen af zouden leggen |
zouden afleggen af zouden leggen |
zouden afleggen af zouden leggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgelegd | hebt afgelegd | hebt/heeft afgelegd | hebt afgelegd | heeft afgelegd | hebben afgelegd | hebben afgelegd | hebben afgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgelegd | had afgelegd | had afgelegd | hadt afgelegd | had afgelegd | hadden afgelegd | hadden afgelegd | hadden afgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgelegd hebben | zal/zult afgelegd hebben | zult/zal afgelegd hebben | zult afgelegd hebben | zal afgelegd hebben | zullen afgelegd hebben | zullen afgelegd hebben | zullen afgelegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgelegd hebben | zou afgelegd hebben | zou/zoudt afgelegd hebben | zoudt afgelegd hebben | zou afgelegd hebben | zouden afgelegd hebben | zouden afgelegd hebben | zouden afgelegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgelegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgelegd | er is afgelegd | |||||||||
verleden | er werd afgelegd | er was afgelegd | |||||||||
toekomend | er zal afgelegd worden | er zal afgelegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgelegd worden | er zou afgelegd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgelegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgelegd worden | afgelegd te worden | ||||||||
toekomend | afgelegd zullen worden | afgelegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgelegd zijn | afgelegd te zijn | ||||||||
toekomend | afgelegd zullen zijn | afgelegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgelegd | wordt afgelegd | wordt afgelegd | wordt afgelegd | wordt afgelegd | worden afgelegd | worden afgelegd | worden afgelegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgelegd | werd afgelegd | werd afgelegd | werdt afgelegd | werd afgelegd | werden afgelegd | werden afgelegd | werden afgelegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgelegd worden | zult afgelegd worden | zult afgelegd worden | zult afgelegd worden | zal afgelegd worden | zullen afgelegd worden | zullen afgelegd worden | zullen afgelegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgelegd worden | zou afgelegd worden | zou/zoudt afgelegd worden | zoudt afgelegd worden | zou afgelegd worden | zouden afgelegd worden | zouden afgelegd worden | zouden afgelegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgelegd | bent afgelegd | bent/is afgelegd | zijt afgelegd | is afgelegd | zijn afgelegd | zijn afgelegd | zijn afgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgelegd | was afgelegd | was afgelegd | waart afgelegd | was afgelegd | waren afgelegd | waren afgelegd | waren afgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgelegd zijn | zult afgelegd zijn | zult afgelegd zijn | zult afgelegd zijn | zal afgelegd zijn | zullen afgelegd zijn | zullen afgelegd zijn | zullen afgelegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgelegd zijn | zou afgelegd zijn | zou/zoudt afgelegd zijn | zoudt afgelegd zijn | zou afgelegd zijn | zouden afgelegd zijn | zouden afgelegd zijn | zouden afgelegd zijn |