vervoeging van de bedrijvende vorm van afmartelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afmartelen | af te martelen | ||||||||
toekomend | zullen afmartelen af zullen martelen |
te zullen afmartelen af te zullen martelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgemarteld | te hebben afgemarteld | ||||||||
toekomend | afgemarteld zullen hebben | afgemarteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afmartelend | afgemarteld | ev. martel af |
mv. verouderd martelt af |
martele af (bijzin) afmartele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | martel af | martelt af | martelt af | martelt af | martelt af | martelen af | martelen af | martelen af | |||
verleden (o.v.t.) | martelde af | martelde af | martelde af | martelde af | martelde af | martelden af | martelden af | martelden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afmartelen | zult/zal afmartelen | zult/zal afmartelen | zult afmartelen | zal afmartelen | zullen afmartelen | zullen afmartelen | zullen afmartelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afmartelen | zou afmartelen | zou(dt) afmartelen | zoudt afmartelen | zou afmartelen | zouden afmartelen | zouden afmartelen | zouden afmartelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afmartel | afmartelt | afmartelt | afmartelt | afmartelt | afmartelen | afmartelen | afmartelen | |||
verleden (o.v.t.) | afmartelde | afmartelde | afmartelde | afmartelde | afmartelde | afmartelden | afmartelden | afmartelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afmartelen af zal martelen |
zult/zal afmartelen af zult/zal martelen |
zult/zal afmartelen af zult/zal martelen |
zult afmartelen af zult martelen |
zal afmartelen af zal martelen |
zullen afmartelen af zullen martelen |
zullen afmartelen af zullen martelen |
zullen afmartelen af zullen martelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afmartelen af zou martelen |
zou afmartelen af zou martelen |
zou(dt) afmartelen af zou(dt) martelen |
zoudt afmartelen af zoudt martelen |
zou afmartelen af zou martelen |
zouden afmartelen af zouden martelen |
zouden afmartelen af zouden martelen |
zouden afmartelen af zouden martelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgemarteld | hebt afgemarteld | hebt/heeft afgemarteld | hebt afgemarteld | heeft afgemarteld | hebben afgemarteld | hebben afgemarteld | hebben afgemarteld | |||
verleden (v.v.t.) | had afgemarteld | had afgemarteld | had afgemarteld | hadt afgemarteld | had afgemarteld | hadden afgemarteld | hadden afgemarteld | hadden afgemarteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgemarteld hebben | zal/zult afgemarteld hebben | zult/zal afgemarteld hebben | zult afgemarteld hebben | zal afgemarteld hebben | zullen afgemarteld hebben | zullen afgemarteld hebben | zullen afgemarteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgemarteld hebben | zou afgemarteld hebben | zou/zoudt afgemarteld hebben | zoudt afgemarteld hebben | zou afgemarteld hebben | zouden afgemarteld hebben | zouden afgemarteld hebben | zouden afgemarteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgemarteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgemarteld | er is afgemarteld | |||||||||
verleden | er werd afgemarteld | er was afgemarteld | |||||||||
toekomend | er zal afgemarteld worden | er zal afgemarteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgemarteld worden | er zou afgemarteld zijn | |||||||||
lijdende vorm afgemarteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgemarteld worden | afgemarteld te worden | ||||||||
toekomend | afgemarteld zullen worden | afgemarteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgemarteld zijn | afgemarteld te zijn | ||||||||
toekomend | afgemarteld zullen zijn | afgemarteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgemarteld | wordt afgemarteld | wordt afgemarteld | wordt afgemarteld | wordt afgemarteld | worden afgemarteld | worden afgemarteld | worden afgemarteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgemarteld | werd afgemarteld | werd afgemarteld | werdt afgemarteld | werd afgemarteld | werden afgemarteld | werden afgemarteld | werden afgemarteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgemarteld worden | zult afgemarteld worden | zult afgemarteld worden | zult afgemarteld worden | zal afgemarteld worden | zullen afgemarteld worden | zullen afgemarteld worden | zullen afgemarteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgemarteld worden | zou afgemarteld worden | zou/zoudt afgemarteld worden | zoudt afgemarteld worden | zou afgemarteld worden | zouden afgemarteld worden | zouden afgemarteld worden | zouden afgemarteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgemarteld | bent afgemarteld | bent/is afgemarteld | zijt afgemarteld | is afgemarteld | zijn afgemarteld | zijn afgemarteld | zijn afgemarteld | |||
verleden (v.v.t.) | was afgemarteld | was afgemarteld | was afgemarteld | waart afgemarteld | was afgemarteld | waren afgemarteld | waren afgemarteld | waren afgemarteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgemarteld zijn | zult afgemarteld zijn | zult afgemarteld zijn | zult afgemarteld zijn | zal afgemarteld zijn | zullen afgemarteld zijn | zullen afgemarteld zijn | zullen afgemarteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgemarteld zijn | zou afgemarteld zijn | zou/zoudt afgemarteld zijn | zoudt afgemarteld zijn | zou afgemarteld zijn | zouden afgemarteld zijn | zouden afgemarteld zijn | zouden afgemarteld zijn |